gevolgd, omdat elke veroveringsgezindheid in den zin van uitbreiding van gebied aan het A.N.V. en aan het Nederlandsche volk te eenenmale vreemd is.
Dat beteekent evenwel geenszins, dat elke werkdadige buitenlandsche staatkunde onmogelijk is.
Integendeel.
Het beteekent alleen, dat die voor ons alleen waarde heeft, wanneer zij rekening houdt met zedelijke maatstaven en feitelijke krachten, wanneer ze uitvloeisel is van den volkswil, dien zij omgekeerd kan versterken.
Met volkomen inachtneming van de werkelijkheid en den eerbied verschuldigd aan het recht van anderen hun eigen leven in te richten naar hun opvatting, kan een Nederlandsche politiek stampolitiek zijn. Zij beteekent dan verleening van krachtige hulp aan een cultuurbeweging; Nederlandsch onderwijs in den vreemde, wat geenszins enkel taalonderwijs beteekent, maar ook onderricht in geschiedenis, dat het bewustzijn der overlevering versterkt; het plichtsgevoel, dat daaruit voorvloeit, verlevendigt. Daarnaast kan men kennis verbreiden van de econonmische en staatkundige mogelijkheden voor het Nederlandsche volk en den Nederlandschen stam.
Maar tegelijkertijd kan men in het kerngebied kennis verspreiden ten aanzien van de ontwikkeling der Nederlandsche beschaving buiten de grenzen van staatkundig Nederland.
In de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde heeft op 7 December Prof. Dr. Geyl critiek geoefend op de opvatting, die Prof. H.T. Colenbrander in de Koninklijke Academie te Amsterdam had verdedigd over ‘De grenzen der vaderlandsche geschiedenis’.
Een dergelijke wetenschappelijke strijd is voor ons Verbond stellig van beteekenis. Maar men overschatte dien niet!
Wetenschap is iets, dat gediend wordt om zich zelf.
Men kan aan de resultaten van de studie dezer wetenschap wapenen ontleenen voor een strijd, ook als dien van ons en men zou, gelooven wij, Prof. Geyl onrecht doen, indien men in zijn betoog de bedoeling zou willen zoeken, de wetenschap dienstbaar te maken aan een bepaalde staatkunde. Wanneer Prof. Geyl het betreurt, dat de overlevering onzer geschiedkundige opvattingen ons volk stijft in zijn particularistische neigingen, dan beteekent dat allerminst, dat hij de overgeleverde opvatting alleen op dien grond wetenschappelijk onhoudbaar zou achten.
Wij zijn hier geen scheidsrechters in den strijd tusschen twee wetenschappelijke opvattingen, wij kunnen er ons alleen over verheugen, dat in de wetenschappelijke tuigkamer blijkens de opvattingen van Prof. Geyl wapenen te vinden zijn voor de Grootnederlandsche cultuurbeweging.
In zoover was zijn lezing dus voor ons Verbond van beteekenis en in nog een opzicht gelooven wij: de particularistische neigingen, waarop hij doelde, kunnen er toe leiden, dat mogelijkheden, die zich te dien aanzien ontwikkelen, zonder dat wij door stuwing in de eene of andere richting daartoe iets bijdragen, door ons worden verwaarloosd.
Al mogen we in onzen eerbied voor het geschiedkundig gewordene geen mogelijkheden van dezen aard scheppen, eerbied voor ons zelf moet ons verhinderen de ontwikkeling daarvan te belemmeren.
We meenden dit nog eens te moeten laten uitkomen, omdat er steeds weer wordt gezegd: bewust of onbewust streeft gij naar aanhechting, bijv. van Vlaanderen.
Die bewering is niet juist, dat ligt volkomen buiten de Nederlandsche geestesgesteldheid, het ligt er zoo volkomen buiten, dat een waarschuwing van pas schijnt te zijn: uw angstvallige onthouding van elke werkzaamheid in de richting van aanhechting van een ander volksdeel mag er niet toe leiden, dat gij geen medewerking geeft aan andere stamdeelen in hun streven naar versterking der zedelijke en stoffelijke kracht van den stam. Wanneer ooit een staatkundige eenheid van Nederland en Vlaanderen tot stand komt, mag niet met reden kunnen worden beweerd, dat ons Verbond daarvoor aansprakelijk is. Een dergelijke aanhechting zou gevolg zijn van omstandigheden, waarop ons Verbond geen invloed heeft kunnen of willen oefenen. Een ambtelijke Nederlandsche stampolitiek zou daarop o.i. niet mogen aansturen, al zou zij ook met deze mogelijkheid moeten rekening houden.
Wij, in Nederland, kunnen dus door propaganda en door andere middelen het bewustzijn verlevendigen, dat de natie aan zich zelf verplichtingen heeft, die aan den stam ten goede komen.
Wij kunnen het geheel van dien stam versterken door zelfversterking en uitgaande op dezen dienst aan het stamgeheel, behalen wij winst voor het volk.
Wij kunnen ons daarbij bedienen van de wapenen, die een bepaalde geschiedkundige opvatting ons aan de hand doet, al vermogen onze Nederlandsche wenschen niet de wetenschap der geschiedenis te knechten.
We kunnen de grens tusschen volk en stam geheel en zorgvuldig eerbiedigen en beider belang dienen door onze kennis te vergrooten over hetgeen bij andere stamdeelen omgaat en zich aan mogelijkheden daarvoor opent en door elders de kennis te verspreiden van hetgeen voor ons volk aan mogelijkheden bestaat.