[Nummer 12]
Zelfhandhaving.
Een beschaving, die zichzelf niet verdedigt, gaat te gronde.
Gustave Lebon.
De slaperige onverschilligheid, waarmede het overgroote deel van ons volk staat tegenover de pogingen, de zedelijke en stoffelijke kracht van den Nederlandschen stam te verhoogen, is altijd een ergernis, maar in onze dagen minder dan ooit te verklaren. We denken onwillekeurig ook hier weer aan het woord van Jan de Witt over de Nederlandsche zorgeloosheid, die het gevaar eerst ziet, als de vijand voor de poort staat: ‘de aard van de Hollanders is zoodanig, dat als hun de nood en de perikelen niet zeer klaar voor oogen komen, zij geenszins gedisponeerd kunnen worden, om naar behooren te vigileeren voor hun eigen securiteit.’
De vraag is evenwel: staat de vijand niet voor de poort?
Indien we lezen van de dozijnen Duitsche ondernemingen, die zich in Nederland komen vestigen of hier dochterinstellingen oprichten; wanneer we denken aan den stroom van Duitsche dienstmeisjes, die onze taal en die van vele onzer kinderen komen verhaspelen; wanneer we letten op de vrijmoedigheid, waarmee men naast tooneelkunstenaars van den eersten rang tweederangsgezelschappen uit Duitschland laat optreden ten koste van de Nederlandsche kunst van het tooneel aan den eenen kant en wanneer we ter andere zijde acht geven, niet slechts op de onvermoeide pogingen van de Alliance française e.d.g., maar op hetgeen er geschiedt aan onze Zuidoostelijke grenzen en in 't algemeen in het achterland onzer havens; op hetgeen er zich afspeelt bij onze Zuidelijke buren, waar de koninklijke belofte van gelijkheid in rechte en in feite wordt behandeld op dezelfde manier als de Belgische onzijdigheidsverklaring in 1914 door het Duitsche opperbevel, dan moet men zich wel afvragen, of men dan den vijand niet zien en hooren wil, die onze poorten berent.
We zouden willen, dat we daarbij konden gelooven aan een soort van overschatting van eigen kracht, omdat, hoe dwaas die op zichzelf ook zou zijn, daarin ten minste een kern zou zijn te vinden van krachtsbewustzijn; maar wie de verschijnselen waarneemt, kan deze illusie niet koesteren
De taak van ons Verbond wordt onder deze omstandigheden belangrijker, maar ook moeilijker. Zelfhandhaving veronderstelt zelfbewustzijn en van dit bewustzijn bespeurt men in den Nederlandschen stam maar al te weinig, behalve bij hen, die, zooals de heer Elout het onlangs in het Handelsblad zeide, zich in geestelijk bezet gebied bevinden en aan wie wij grooten dank verschuldigd zijn, omdat zij de hoop wakker houden, dat ook hier de kracht tot verweer nog wel aanwezig is, mits men er eindelijk in slagen kan, den wil daartoe onder de onverschillig toekijkenden te wekken.