Insulinde.
‘Mardi-Poerno.’ (Wederopbouw).
In de Indische Post heeft Jhr. Mr. Alting van Geusau het over eene vereeniging, die den naam draagt en gevestigd is te Magetan, bij Madioen.
Deze Vereeniging werd opgericht in 1921 door den Regent R.A. Soeroadinegro. Nu de aartsvaderlijke band, die Hoofden en bevolking samenbond, veel losser geworden is, bestaat de mogelijkheid, dat het volk ten prooi valt aan personen, die het misleiden en verkeerde begrippen bijbrengen.
‘M.P. nu bewerkt van haar kant de verontruste, althans braakliggende gemoederen, niet alleen met het woord, door allerwege populaire lezingen (voordrachten) te houden en aldus een tegengif te leveren tegen den slechten invloed, welke van vele zgn. volksleiders uitgaat, doch zij propageert ook metterdaad. Zij geeft nl. aanschouwelijke voorlichting op het gebied van land- en tuinbouw, vee-, visch- en pluimveeteelt. Zij doet dit op bij uitstek Javaansche en dus voor den dessaman bevattelijke wijze en tracht aldus de klippen te omzeilen, waarop het overigens goede werk van den landbouwvoorlichtingsdienst en dat van den veterinairen dienst dikwijls strandt, omdat de bevolking het niet begrijpt!
Inderdaad werd op deze wijze in het Magetansche reeds een inniger aanraking gekweekt tusschen bevolking en hoofden. Herhaaldelijk wendt de dessaman in deze streken zich thans om raad tot zijn hoofden; de veelvoudige aanrakingen, welke het werk van M.P. ten gevolge heeft, bieden daartoe een goede gelegenheid.’
De heer A.v.G. toont voorts aan dat de Vereeniging, schoon nog maar twee jaren oud, reeds veel nut gesticht heeft:
In nauwelijks twee jaar tijds is deze afdeeling, 300.000 zielen tellend, gemaakt tot een rustig, evenwichtig geheel, terwijl vóór dien onrust en verzet aan de orde van den dag waren. Reeds lang is het elken opruier, van welken huize ook, in deze streken onmogelijk gemaakt het eenvoudige brein van den dessaman te bestoken met de zoo licht ontkiembare zaden van onwil en ontevredenheid. Want alle inlandsche bestuursambtenaren, van den wedono tot den bekel, zijn geschoold in den gedachtegang van ‘Wederopbouw’, d.w.z. zij zijn doordrongen van de nuttige gevolgen, die een rustig en ordelijk bestuur noodzakelijk voor bestuurden en voor bestuurders met zich brengt. Nauwelijks toch wordt aan de grenzen van Magetan een ‘vreemdeling’ met ‘vergaderende’ bedoelingen aangekondigd, of een inderhaast uitgeschreven M.P.-bijeenkomst, om zoo te zeggen ‘nez-à-nez’ met den indringer, trekt alle klanten van dezen af en maait hem letterlijk het gras onder de voeten weg. Het wordt tegenwoordig zelfs niet meer beproefd. ‘Men’ weet nu reeds, dat Magetan afgesloten is voor de ‘zegeningen’ der nieuwe denkbeelden.
De heer A.v.G. toont dan nog aan, dat, terwijl overal op Java de misdrijven toenemen, dit in Magetan niet 't geval is, terwijl zware misdrijven, als moord enz., slechts zelden voorkomen en zegt ten slotte:
Het is natuurlijk niet alles even rooskleurig in Magetan, maar de menschen, die M.P. eenmaal bereikt, zijn niet meer louter bijgeloovige geld-in-'t-water-smijters, doch in hen is een grondslag gelegd van verstandig inzicht, een grondslag van ‘beleid’, die hen in staat stelt, niet alleen meer voordeel te trekken van hun sawah, hun vischvijver, hun vee, maar ook iets meer vertrouwen te hebben in het ‘beleid’ der Regeering.
Het bovenstaande lezende zegt de lezer ongetwijfeld en terecht:
Dien kant moet het op.
In mijne korte stukjes in Neerlandia heb ik steeds mijn vertrouwen in de toekomst uitgesproken, ook al wist ik dat alarmeeren bij velen meer in den smaak valt.
De Telegraaf van 18 September gaf een lang en doorwrocht artikel, waarboven geschreven stond: Wij Hollanders. - Onze koloniale arbeid.
Gesteund door overstelpende gegevens, toont de zeer deskundige schrijver daarin aan dat Nederland daarginds, niet het minst in de jongste 25 jaar, onder de regeering van koningin Wilhelmina, een grootsch werk heeft verricht:
Niet alleen uit nationaal oogpunt, of van kapitalistisch standpunt beschouwd, doch ook gemeten naar algemeen-humanitairen maatstaf. Er zijn in de gansche wereldgeschiedenis weinig voorbeelden aan te wijzen van een klein volk, als het onze, dat in zoo korte spanne tijds met zoo geringe hulpmiddelen