strateur, Mnr. A. Weisbecker, een kransje van kleine ‘Toetoe’ Schoeler, enz. Daarop nam Mr. Groenman het woord en wees er op dat men Van Riebeeck moest beschouwen als een ‘ziener’, die geweten had, toen hij voet aan wal zette, dat men hier te doen had met een land, dat een verblijfplaats kon en moest worden voor velen. Hij sprak van Mozes en Columbus en andere mannen, die op dergelijke wijze een taak vervuld hadden. Zelfs Van Riebeeck echter, zei spreker, heeft nooit kunnen voorzien, dat hetgeen hij plantte, zou opgroeien tot het groote en machtige, dat wij vandaag aanschouwden rondom ons. Van Riebeeck was bij uitstek een man des vredes. Spreker was verheugd over den geest van vrede en verwantschap tusschen Holland en
Zuid-Afrika... Men wenschte echter meer dan vrede.... men wilde vriendschap.... en voor dat doel waren verrichtingen, gelijk die van heden, zekerlijk bevorderlijk. Het was hem een genoegen een krans van dankbaarheid te hechten aan het standbeeld van den man, dien wij allen eeren.
Krachtig weerklonk het oude ‘Wilhelmus’ na de welsprekende woorden van den consul. Daarop werd het woord gegeven aan den heer Patrick Duncan, Minister van Binnenlandsche Zaken en Onderwijs, die onmiddellijk de juiste snaar wist aan te roeren, door te zeggen, dat men verzameld was en zeer terecht om onze ‘Stichtingsdag’ te vieren. Welsprekend behandelde spreker het verleden. Hij, een geboren Engelschman, wees op de noodzakelijkheid voor ons allen om de fouten van 't verleden niet te herhalen. Sommigen hadden steeds te veel hun verwachtingen gericht op overzee; anderen hadden te veel aan 't oude hier willen vasthouden. Onze taak was, als Zuid-Afrikaners, om vereend te trachten naar de opbouw en de grootheid van Ons Land. Want, zei hij, wij wisten 't allen, dat wij hier te doen hadden met een groot en machtig land van de toekomst. Bij dit alles mochten wij niet vergeten het andere ras, de oorspronkelijke bewoners van dit land, dat aan onze hoede was toevertrouwd. Wij moesten er steeds aan denken, dat wij er nog steeds mee bezig waren een vaderland te bouwen voor ons niet alleen, maar vooral voor ons nageslacht en dat moest voor iedereen de richtsnoer zijn van zijn handelen en streven. Daarom bracht hij hulde aan Van Riebeeck, niet terwille van den persoon, die was daar hoog boven verheven, doch ter wille van het streven van Van Riebeeck en terwille van hetgeen hij tot stand bracht. Bezielend was zijn opwekking tot algemeene samenwerking, terwijl aan elk lid van de bevolking de vrijheid werd gelaten om zich te ontwikkelen op de beste wijze, en naar gelang van de oorspronkelijke natuurlijke aanleg en bekwaamheid, waarover het beschikt. De heer Duncan sprak in 't Engelsch, doch merkwaardig is, dat deze geboren Brit ook Afrikaansch spreekt en ook Nederlandsch kent. Als een hulde aan hem liet de muziek het ‘God save the King’ hooren en daarop werd het woord gegeven aan advocaat Willy Beyers, Lid van den Volksraad en een van de
voormannen van de ‘Nationale Partij’. Mnr. Beyers bracht hulde aan Van Riebeeck als een Hollander en hij dankte Holland, onder de vele goede dingen, die zij van Holland hadden ontvangen, voor Van Riebeeck. Spreker bracht in den loop van zijn toespraak een woord van dank aan Minister Duncan, die, een geboren Engelschman, het volk van Zuid-Afrika een warm hart toedroeg, en die een man was, waar men steeds mee spreken kon, ook ‘in jou eie taal’. Ook spreker wees op het belang van deze bijeenkomst, een verrichting, die alle elementen van de bevolking bijeen vergaderde, Nederlandsch, Engelsch en Afrikaansch. Ook de heer Beyers wees op onze verplichtingen jegens de niet-blanke bevolking en wijzende op de schare rondom het hek van het standbeeld, zei hij, dat het hem verheugde daar ook kleurlingen en zwarten te zien, die dus ook belang stelden in den grondlegger, den grooten Hollander, dien wij heden gemeenschappelijk eerden. De toespraak van den heer Beyers was welsprekend, doch in de eerste plaats hartelijk. De hulde aan Holland kwam van het hart en werd door de aanwezigen, zonder uitzondering, met vreugde begroet. Daarop nam Mevrouw Loopuyt wederom het woord en dankte allen, die aanwezig waren en die kransen geschonken hadden.... De muziek speelde een lustigen marsch.... nog bewoog men zich rondom het standbeeld om de prachtige kransen te bewonderen.... en daarna ging men naar huis... een ieder zijns weegs.... doch allen met de wetenschap in het hrat, dat er iets geschied was, dat goed is.... dat bijdraagt tot vrede en onderlinge vriendschap.
Algemeen stemt men toe, dat het A.N.V. te Kaapstad een groot werk verricht.
En de regen, die men verwachtte, kwam eerst wat later. In den nacht regende het hard.... doch den volgenden morgen scheen de zon weer als voorheen, zooals iederen dag, steeds en steeds weer, de zon, waaraan wij zoo gewend zijn.... de zon van Afrika.
Kaapstad, 13 April 1923.
JOHANNES.