Oost-Indië.
In Java's Hoogland.
De twee afbeeldingen op blz. 20 verplaatsen ons in het onvolprezen hoogland van Java - in het Tenggergebergte. Het zijn twee verfrisschingsoorden gelegen op een hoogte van ongeveer 6000 voet en ongeveer een uur wandelens van elkander verwijderd. Die afstand wordt meestal te paard of in een draagstoel afgelegd, want dat uurtje ‘wandelen’ kan den ongeoefenden bergbeklimmer menige zweetdruppel kosten; 't is klimmen en dalen: bergop en ravijn-in; hijgend en puffend legt de onervarene dien weg af en menschen met een hartkwaal hebben 't daarbij wel eens zwaar te verantwoorden.
Eerst een enkel woord over
Tosari.
Tosari wordt geroemd als herstellingsoord. Deze streek is een van de weinige in Indië, waar 't werkelijk droog is; in Indië heeft men doorgaans of vochtige warmte óf vochtige koude. Hoewel op Tosari de wolken vaak door 't huis trekken, kan men er b.v. sigaren of zout, die beide zoo zeer 't vocht aantrekken, gerust op tafel laten staan; ze blijven droog.
Het hotel werd (of wordt) beheerd door een geneesheer, maar heeft een tamelijk tweeslachtig karakter, daar de beheerder vaak meer hotelhouder dan geneesheer was. Men doet dus beter het een ‘verfrisschings- en ontspanningsoord’ te noemen. Vermogende Europeesche inwoners in de kustplaatsen (vooral Soerabaia) woonachtig, komen hier een kouden neus halen, laten hunne gezinnen er eenige weken vertoeven en komen dan zelf hun ‘week-end’ er doorbrengen. Dat is tegenwoordig gemakkelijker, nu de auto langs aangelegde zigzagwegen zegevierend Indië's hooglanden is binnengedrongen. Er wordt daar door de dames - echt on-Indisch - veel werk gemaakt van de kleeding en ook nog al eens... ‘geflirt’, zooals Rudyard Kipling dat vertelt over de ontspanningsoorden in Britsch-Indië, waar vaak alleen het mannelijk gedeelte der Europeesche inwoners blijft zwoegen in de overgroote hitte (dáár nog veel heviger dan in Insulinde), terwijl het ‘zwakkere geslacht’ in het heerlijke hoogland pret maakt.
Ngadiwono
heeft een eenvoudiger karakter. Het is een nederzetting van wijlen den heer Elferich, die er een boerderij begon (men lette op de mooie kudde rundvee!) en een warmoezerij. De Europeesche bewoners van het laagland in de buurt, vooral de hotelhouders, ontvingen geregeld van hem mandjes met allerlei Europeesche groenten en aardappelen (ik meen ook boter). En dat legde hem geen windeieren; langzamerhand werd dat een heel mooie bezitting. De vele bezoekers van Tocari maakten er uitstapjes heen en gingen er ontbijten. Zoo werd het geleidelijk een hotel en raakte de groententeelt op den achtergrond (dit laatste vooral ten gevolge van het overal in Indië voorkomende verschijnsel, dat de Inlandsche werklieden het kunstje afkeken en dan zóó goedkoop leverden, dat mededinging onmogelijk was). De zoon van den heer E. legt zich dan ook meer toe op het hotelbedrijf en op het telen en opkoopen van aardappelen en andere stapelvoortbrengselen.
Van de heerlijke natuur in Indië heeft schrijver dezer regelen bijzonder veel mogen genieten, maar de reis, die hij in 1915 maakte over Nongko Djadjar (ook een dergelijk hotel daar in de buurt) - Ngadiwono - Tosari - Poespo - Pasoeroean - naar Soerabaia, zal hij nooit vergeten. Zeer vele vaardige pennen (ik denk b.v. aan Henri Borel) gevoerd door schrijvers, fijn en diep gevoelend voor natuurschoon, hebben deze trotsche heerlijke streek, in de buurt van Bromo en Ardjoeno, trachten te beschrijven. Ik zal mij aan een zoodanige beschrijving niet wagen; ik zou daarvoor een geheele aflevering van Neerlandia noodig hebben en... ik zou er mij niet bekwaam voor gevoelen. Ik zeg alleen:
Menschen, gaat dat zelf zien!
D.w.z.: Evenals een rechtgeaard Mohammedaan niet rust voor hij Mecca gezien heeft, moest iedere rechtgeaarde Nederlander, die tijd, gelegenheid en... geld bezit, Nederlandsch-Indië gaan zien en... bewonderen. De mailbooten moesten zwoegen onder het gewicht van overtalrijke reizigers, die zich persoonlijk willen overtuigen hoe schoon en belangrijk dat deel van Nederland is, dat zich daar slingert om den evenaar. Want:
Het boven geschrevene heeft alleen betrekking op twee lustoorden in Oost-Java; Midden- en West-Java kunnen ook bogen op vele dergelijke inrichtingen; ook Sumatra (zoowel 't Oostelijke als 't Westelijke deel); en dan zijn er nog Borneo en Celebes, waar plaats is voor nog tal van lustoorden in de hooglanden, en 't natuurschoon nog ongerept is, waar de Westersche hand nog niet vormend en herscheppend is werkzaam geweest. Er is daar nog een reusachtig groot onontgonnen terrein.
‘Et porro censeo,’
(En voorts oordeel ik),
dat het landverhuizingsvraagstuk door een blik op onze afbeeldingen weer op den voorgrond gedrongen wordt. Nu de wereldtoestand zich gewijzigd heeft, nu de tijden voor Nederland zeer ongunstig geworden zijn, nu het steeds meer blijken zal, dat honderdduizenden Nederlanders - niet tijdelijk, maar blijvend - in deze lage landen aan de zee geen bestaan meer zullen kunnen vinden... nu de blikken gericht naar de hooglanden van Ned. Indië, waar nog plaats is voor millioenen Europeesche landbouwers!
Een oppervlakkige beschouwing van onze afbeeldingen leert den lezer, dat daar geen tropische plantengroei is, geen hooge kokospalmen met hun kronen van reuzenvederen, geen forsche malsche pisangstruiken - een geheel andere plantengroei dan in de laaglanden - alles, niet hetzelfde als, maar meer overeenkomend met wat