De Boerenkolonie te Chubut (Z.-Am.)
In Nederland, het weekblad voor de Nederlanders in Argentinië, schreef Afrikano over deze kolonie het volgende:
Het was de 28ste April 1922 reeds twintig jaren geleden, dat onze kolonie, bij goevernementeel besluit, tot stand kwam. In vier groepen kwamen onze Boeren over den Oceaan, om deze kolonie op bijzonder gunstige voorwaarden in bezit te nemen, nl. 4 Juni 1902, 2 Februari 1903, 30 Juni 1903 en 7 December 1905. Reeds op 21 November 1905 werd een nationale school ten behoeve van onze Boeren geopend.
In dezen tijd was Comodoro Rivadavia feitelijk niets. Er stonden een paar huisjes, en de kennismaking viel, eerlijk gezegd, niet mee; vooral het feit, dat er geen water was, veroorzaakte een zekeren tegenzin tegen dit dorp en men noemde het - minder eerbiedig - de ‘vrek-vandors-plek’. Van de gelegenheid om voor een paar pesos een flink terrein in eigendom te verkrijgen werd dan ook, helaas geen gebruik gemaakt. Nu heeft men daar spijt van, maar, zooals men hier zegt: ‘spijt is een goeie ding, maar 't komt meestal te laat.’
Naar water moest dus gezocht en geboord worden. Men begon hiermee op 1 October 1906, met het gevolg, dat men op 13 December 1907 vloeistof vond, maar deze vloeistof was.... olie.
En thans? Thans heeft Comodoro Rivadavia van alles: waterleiding, gas, electrisch licht, trein, twee banken, gemeenteraad, dokters, notarissen, enz. enz.
Waar blijft de tijd? Hoeveel lief en leed heeft onze Boerenkolonie niet in al die jaren beleefd! Sommigen keeren terug naar Afrika, en - - hebben er spijt van. Velen gingen den weg van alle vleesch en rusten in het graf. En de tijden van droogte, van duurte, van zorg en schaarschte, ze heugen ons nog goed.
Maar in plaats van klagen is er ruimschoots stof om te danken. Armoede of gebrek werd door niemand geleden, en op stoffelijk gebied ontbrak het ons nooit aan ons dagelijksch brood.
Op kerkelijk en geestelijk terrein ontvingen we rijke zegeningen. Op zijn laatsten rondgang werden door onzen leeraar een paar cijfers genoemd, die moedgevend zijn voor de toekomst onzer kolonie. In acht jaren tijds (1915 tot 1922) werden door Ds. Sonneveldt 225 kinderen gedoopt, 100 jongelingen en jongedochters legden belijdenis des geloofs af, terwijl in dit tijdperk 50 huwelijken werden gesloten.
Deze cijfers spreken van zegen en vooruitgang, van hoop voor de toekomst. Ze bewijzen, dat het Hollandsch-Afrikaansche ras zijn bekende vruchtbaarheid nog niet heeft verloren. Voorwaar, terugblikkende in het verleden, gedenkend aan alles, wat in die twintig jaren werd ondervonden, kan de Boerenkolonie in Chubut het jaar 1922 niet anders eindigen dan met het krachtig en dankbaar getuigenis: ‘De Heere heeft het wel gemaakt. Hij gaf ons alles, wat we noodig hadden voor lichaam en ziel; Zijn Naam zij geloofd!’