[Nummer 1]
De Nederlandsche Universiteit te Gent.
Met klimmende spanning hebben allen, die tot onzen stam behooren en beseffen, welke groote belangen voor ons betrokken zijn bij goed onderwijs in Vlaanderen, met de moedertaal als voertuig, de beraadslagingen in de Belgische Kamer van Afgevaardigden over de vernederlandsching van de Gentsche Universiteit gevolgd.
Met taaie doorzettingskracht, eigen aan ons ras, hebben de Vlamingen sedert den wereldoorlog onmiskenbare vorderingen gemaakt. Naarmate hiervan meer bleek, werd het verzet van hun landgenooten, die Gent Fransch willen houden, feller, en thans, nu de teekenen er op wijzen dat, zij het ook met tartende langzaamheid, Gent Vlaamsch zal worden, verliezen onze taalvijanden hun zelfbeheersching en worden geen middelen versmaad om te trachten, dat wat zij een onheil noemen, nog te keeren. In hun blinden haat tegen het Nederlandsch als gelijkgerechtigd met het Fransch, ontzien de tegenstanders zich niet te ontkennen, dat de Vlamingen recht hebben op onderwijs in hun eigen taal.
Het is een treurig beeld, dat België in deze dagen aan ons vertoont.
Bij de behandeling der jongste Grondwetsherziening in Nederland noemde de heer Troelstra in de Tweede het Nederlandsche volk een ‘verscheurd volk’, hetgeen daarna met klem werd tegengesproken: grooter eenheid dan het Nederlandsche volk, trots verschillen in politieke en godsdienstige richtingen, is niet denkbaar. Maar op het Belgische volk zou Troelstra's oordeel helaas niet zonder reden toepasselijk kunnen worden verklaard.
Het is mogelijk, dat de gemoederen, in België zooveel sneller en gemakkelijker op het kookpunt te brengen dan in Nederland, geleidelijk tot rust zullen komen. Maar dan blijft toch de wijze, waarop een deel van het Belgische volk zich verzet heeft tegen de inwilliging van de bescheiden rechtmatige eischen zijner Vlaamsche landgenooten, volstrekt onverdedigbaar. Eischen, die in geen enkel opzicht verder gaan dan het toekennen derzelfde rechten, die de Fransch sprekende Belgen altijd hebben bezeten.
Een door uitnemend onderwijs in zijn eigen taal ontwikkeld en daardoor welvarend Vlaamsch volk, zou een kracht van niet groot genoeg te schatten beteekenis zijn voor den Staat, waartoe het behoort, alsook voor de andere deelen van den Nederlandschen stam. Het is een blijk van overgroote kortzichtigheid bij hen, die zich zoo fel tegen de inwilliging der Vlaamsche eischen verzetten, dat zij toonen die waarheid niet te begrijpen.
Wij begrijpen, dat de strijd uiterst, uiterst zwaar is geweest voor de Vlamingen en verheugen ons erover, dat zij althans hebben bereikt, dat den 22sten December 1922 bij meerderheid van stemmen door de Kamer van Afgevaardigden het beginsel is erkend, dat de Nederlandsch sprekende bevolking recht heeft op hooger onderwijs in de eigen taal.
Moge de verkregen uitkomst nog verre zijn van de toegezegde gelijkheid in rechte en in feite, zoo willen wij toch gaarne onze warme hulde brengen aan de Vlamingen, die den berg van moeilijkheden hebben verzet en niet minder aan die Walen, welke de Vlamingen hebben gesteund om hun eenige der rechten te verschaffen, die zij zelf reeds zoo lang bezitten.
De 22e Dec. 1922 zal als een dag van groote beteekenis in het geschiedboek der Vlaamsche Beweging worden aangeteekend.