Generaal C.R. de Wet. † 4 Febr. 1922.
Aan mijn vriend, Dr. H.D. van Broekhuizen, predikant te Pretoria.
Met diepe weemoed hoorden wij
De droeve maar: verloren, hij!
De grote held verscheiden!
De braafste, kloekste stamverwant!
En 't was, als klonk door 't ganse land
De echo van droeve tijden.
Helaas, De Wet is heengegaan!
Als laatste en sterkste bleef hij staan
De sterkste ook, toen schier alles vlood,
Uit angst maar flauwe weerstand bood
Op de eens bevrijde velden.
Veel harten trilden moedeloos;
Veel denken, kracht- en bloedeloos,
Hoopte op een snelle vrede;
Een vree met de eer desnoods gekocht
En die me' ook snel te kopen zocht:
Vree was der kleinen bede.
Maar hij, de onwrikbaar stoere held,
Vond: ‘Zolang nog één Boer te veld
Zolang zal 't Afrikaanse land
Vrij zijn van de Anglikaanse band:
Hij werd de schrik van 't Britse heir,
Wist telken maal te ontglippen weer
En sloeg zijn rake slagen.
Verwoesttë ook zijn eigen erf
De vijand, door ging zijn gezwerf:
Van winnen, wijken, wagen. -
En toen hun God de vrede schonk,
Op Zijn bevel hun vrijheid zonk,
Toen zweefde vrij daarboven
Zijn moed een nieuwe toekomst in:
Elk sterkte hij met kloeke zin,
Bleef in zijn volk geloven.
Hij werkte onverpoosd daarbij,
Om 't volk, wanneer 't verkoos, weer vrij
De toekomst in te trekken,
Moed mee te geven op z'n weg;
Hij werkte en dacht met overleg,
Om nieuwe hoop te wekken.
De dag kwam, dat men onrecht wou:
Uit Afrikaanse monden zou
Een aanvalskreet voortgalmen!
Om buurmans grond met overmacht
Te stelen, zou 't geloof verkracht,
Al wat men loofde in psalmen!
‘Neen’, zei De Wet, ‘'t geloof verbiedt
Dit onrecht: wij vergroven niet!
Wij blijven trouw 't verleden
En wie ons dan vervolgen gaat,
Vreez' dat de Heer verbolgen slaat,
Wie ontrouw zijn hun eden!’
De broedervete woedde fel
En de eedle strijder moest een sel,
Een doodkist schier, verdragen,
Dë eenmaal onbedwingbre held,
Die de Engelsman nooit ving te veld, -
Door eigen volk verslagen!
Verslagen? Neen! Daar klonk zijn psalm! -
Op vast uur telkens drong de galm
De sellen in der vrinden:
Geloofskracht hief met vroom geluid
Hem uit de ellende, er bóven uit;
Daar wist hij troost te vinden.
Maar 't lijf verzwakte en kwijnde weg,
Tot op zijn duistre lijdensweg
Hem zochten eedle vrouwen:
Hun held moest vrij, De Wet moest vrij;
De voet ter beevaart zetten zij
Helaas! Wie in de sel zijn God
Gehoorzaamd had en Zijn gebod
In psalmen had doen klinken,
Hij zag voortaan Die vrijheid al,
Die nooit iets aards ontwijden zal:
Hij zag de Hemel blinken.
In vol vertrouwen ging hij heen:
Het vrijheidswoord, niet Ginds alleen
Weerklinkt het, ook op aarde,
In 't Afrikaanse wijde veld,
Weergalmt het weldra, blijde zwelt
Die klank van gulden waarde.
En dan, dan zal een stille schaar
Eerbiedig, eens van wille, naar
De Wet's graf statig schrijden
En knielen dankbaar op dit graf
Voor de eedle held, die God hun gaf,
Voorbeeld voor alle tijden.
Zij bidt: ‘Wanneer we ooit bloedeloos,
In grote tijden moedeloos,
Niet weten, wat wij willen,
O Heer, laat dan weer 't woord van hem,
Zijn sterke, niet te smoren stem
Door 't weiflend hart ons trillen!
Dan komt de kracht, de vloek houdt op,
Wij springen dan bemoedigd op
En zijn bereid tot daden.
Zo blijft De Wet der Boeren held
En wijst ook in der toekomst veld
Ons volk de beste paden’.
Haarlem, 18 Febr. 1922.
J.B. SCHEPERS. |
|