weten en denken, in mijnen geest? - waarom niet in mijn voelen, blijheid en leed, in mijn hert? Waarom niet in al mijn zinnen, in mijn spieren en zenuwen, in de roering van hand en voet en lichaam? Waarom niet in mijn groet?
Waarom bleven wij botte Vlamingen?
Omdat alle wegen naar eigen hooger leven gedoofd lag, alle deuren toe.
Als wij daaruit kwamen traden wij een vreemde wereld in; eene schoone wereld, een beschaafde wereld, een geleerde wereld; wij ontleerden ons zelven, wij ontwierden het vlaamsch kind.
Toch, gelukkiglijk bleef daar onder en woekerde daar buiten, de taal: onze oude taal, onze schoone taal, onze rijke taal, onze vrije taal; vol woorden, beelden en zinnen, vol schakeeringen: de geest, 't gemoed, de ziel van ons ware volk, van ons vlaamsch volk, gereed tot groei, bloei en vrucht.
Ja zeker er bleef hier en daar een glans, eene glorie, eene preutschheid, een voornaamheid van landsche standen uit verleden tijden; hier en daar een grootschheid en koppigheid bij den Boer, bij de Boerin.
Ik zie ze nog in mijn kinderjaren op de markt van Brugge komen, getooid als landsche koninginnen met het strekkend en bengelende goud om het hoofd en de hoogklimmende muts, die breed, in zes lagen kostelijken kant, op rug en schouders nederplooide. Ik zie in tijd van kiezing den vrijen lustigen Boer, driemaal rond de markt rijên, en zijn rijtuig bevlagd ter eere van den nog ongekenden overwinnaar, wie hij ook zijn mocht.
Ik zie hem 's anderdags als een koning op zijn hof en veld rondgaan en sterk bestier in hand houden met zijne makkes, zijnen scepter.
In Veurnambacht bleef hij even groot, sprekend volgens zijnen stand en staat, nu nog vol misprijzen voor den ‘zuiderling’ uit het ‘censland’ met zijne ‘koeien voor den ploeg’.
Daarbij nog woont hier en daar de stille welhebbende burger, die hem rechthoudt en fatsoenlijk gaat en staat en spreekt; maar hij ook, en zijn vrouw en zijn huisgezin voelt rondom hem, buiten hem en boven hem eene onmacht, eene ijdelheid en een tekort. Eene hooger wereld blijft hem gesloten. Er is, er was hem geen eigen vlaamsche opvoeding open. Zij bestond niet.
Nogthans blijft hem, blijft rond hem, blijft voor de greep, onder hem, die schat, de taal. Zij is goud, maar was niet gemunt. Sedert honderde jaren was er voor het minder volk geen munt mede geslagen; toch zij bleef goud en kon dat wel missen.
(Uit een rede over Beschaafd West-Vlaanderen in de Kon. Vl. Academie gehouden.)