Eerste Nederlandsch Congres te Essen.
Toen de Onder-Voorzitter en de Administrateur van ons Verbond Vrijdagavond 5 Aug. de Städtische Saalbau van Essen betraden, vonden zij daar ‘een zoet gezelschap saamvergaard’ en, hoewel op vreemden bodem, behoefden zij geen oogenblik te twijfelen aan den Nederlandschen geest, die onder de aanwezigen heerschte. Onze vaderlandsche driekleur sierde het tooneel, kleine vlaggetjes op elke tafel voltooiden den Nederlandschen aanblik en de nationale stemming was er.
Afgevaardigden van verscheiden Nederlandsche Vereenigingen in Duitschland met hun vrouwen vulden de zaal en aan de bestuurstafel hadden zoowel leiders van den Bond van Nederlandsche Vereenigingen in Westelijk Duitschland als voormannen van het Berlijnsche Comité tot verlevendiging van het stambewustzijn, van 't welk onze gezant Baron Gevers eere-voorzitter is, plaats genomen.
Met een hartelijk welkom, in het bijzonder aan de afgevaardigden uit Holland, opende de heer Horst de feestelijke bijeenkomst, en zijn woorden werden onmiddellijk door het Wilhelmus uit honderden monden bezegeld. Later voerde nog het woord de heer C. Schmid, de werkzame Nederlandsche consul te Essen, wiens gastvrijheid en voorkomendheid wij de volgende dagen herhaaldelijk gelegenheid zouden krijgen te waardeeren.
De eigenlijke feestredenaar was Dr. De Hartogh, de Secretaris der ons bevriende vereeniging Nederland in den Vreemde.
Het heeft sommigen bevreemd, dat ons Hoofdbestuur geen spreker uit zijn midden had gezonden. De oorzaak lag in de onbekendheid der Nederlanders in Duitschland, met het verschil tusschen het streven van het Algemeen Nederlandsch Verbond en dat van Nederland in den Vreemde. De uitnoodiging was bij laatstgenoemde vereeniging terecht gekomen en reeds aanvaard, toen men begreep dat 't Algemeen Nederlandsch Verbond hier moest voorgaan. 't Was kort dag, dus werd onzerzijds aan Dr. De Hartogh verzocht zijn toezegging gestand te doen en uitsluitend voor onze belangen op te treden. En het Dag. Bestuur behoeft geen spijt te hebben hem mede te hebben afgevaardigd. In een pittige, voor de vuist uitgesproken rede heeft hij de Nederlanders geschetst als een volk van beteekenis in de wereldgeschiedenis tot op den huidigen dag, als een ras van durf, geestkracht en beschaving, en de onuitroeibaarheid vastgesteld van de liefde tot den geboortegrond en de gehechtheid aan eigen taal en zeden, daarbij hulde brengend aan de Nederlanders - en het zijn de slechtsten niet - die buiten de grenzen den kost gaan verdienen en er onzen naam hoog houden.
We hebben dien avond o.m. nog koorzang genoten van De Lofstem uit Duisburg en harpspel van Mej. De Rijk, maar het meest in den aard van het streven, dat hier de geesten bezighield en de harten verwarmde, waren de Nederlandsch liederen van den heer Veldkamp, tenorzanger uit Frankfort.
Als een bezegeling van de feestrede klonk zijn geestdriftige aansporing:
Weest met mij de dragers van 't Hollandsche lied,
O, brengt het in huizen en zalen,
Het blijve uw trots, ons vaderlandsch lied,
Dat lied der eigene tale!
⋆ ⋆ ⋆
Zaterdag en Zondag is er veel gesproken en lang vergaderd, onder leiding van Kolonel Jhr. E.J.M. Wittert, Ned. militair attaché te Berlijn, en Mr. Kapma, directeur van de Nederlandsche Arbeidsbeurs te Oberhausen, die later werden gekozen tot eersten en tweeden voorzitter van den al spoedig gestichten Bond van Nederlandsche Vereenigingen in Duitschland. Met hen werden in het Bestuur benoemd: J. Weber, (de secretaris onzer Berlijnsche A.N V.-afdeeling) tot secretaris-penningmeester; J. Hallebeek tot tweeden secretaris en tot commissarissen: Selten (Hamburg), De Groot (Bochum), Meeuwig (Dinslaken) Vallenga (Orsoy) en Horst (Elberfeld).
De huishoudelijke beslommeringen, die de stichting van zulk een Bond, welke bij welslagen tienduizenden Nederlanders in Duitschland zal omvatten, met zich brengt, hebben voor de lezers van Neerlandia geen belang.
Maar de besprekingen, welke soms reeds het karakter van een verlanglijst voor den komenden arbeid aannamen, bewezen herhaaldelijk, welk een behoefte tot aansluiting er bestaat om gemeenschappelijk, d.i. krachtiger dan tot nu, voor de belangen van de Nederlanders in Duitschland op te komen.
Er blijft op het gebied van hun rechtspositie nog zeer veel te wenschen en ook hun stoffelijk bestaan vraagt steun van het moederland. Wat niet wil zeggen, dat het ethisch beginsel wordt achtergesteld.
Uit de velerlei indrukken, door de afgevaardigden uit Holland opgedaan, komt zeker deze naar voren: Onze stamgenooten in Duitschland zijn diep doordrongen van den plicht, om ook op vreemden bodem Nederlander te blijven, in taal, zeden en karakter. Het nationaal besef is richtsnoer voor hun handel en wandel, maar ze willen dat bewustzijn niet door den vreemden invloed laten overwoekeren. En dat dit gevaar niet denkbeeldig is, hebben de woordvoerders, vooral die der arbeidende klasse, bewezen. Hoe werden vele hunner zinnen ontsierd door germanismen.