Platduitsch.
In aansluiting bij het artikel van kapt. Oudendijk, in het Febr.-nr., vestigt een lid van het Hoofdbestuur de aandacht op het door het stadje Beckum in N.-W.-Duitschland uitgegeven papieren noodgeld.
Op de papiertjes van 50 pf. is in beeld gebracht de sage van de Beckumer stadhuisput.
Ten einde uit de put water te scheppen, gingen 6 of 7 personen aan elkaar hangen. De bovenste hing aan een stok dwars over de put; de onderste moest een emmer vullen. Bij den ingespannen arbeid wilde de bovenste persoon even in de handen spuwen, waarop allen naar beneden vielen.
Bij het desbetreffend zeer artistiek uitgevoerde plaatje staat het volgend bijschrift:
Un es der nu de ganze Stranck
Honk in den Püt herunner,
Dae wuedden Hans de Arme te lank
Et was auk gar kein Wunner
Seg, Mieke, gaoh naor Huögker hen,
Un hahl my eenen blaven Twän.
Dat Wijf, dat leip in vuller Trott
Hans konn kuhm Aoxhm mehr krygen
He Jungens holt ju fast; ick mot
He dait, un ehr he'n Baum wier pack
Dar laigens all int deipe Lock.