ten, meenen, dat hetgeen ons land op eenigerlei gebied presteert, niet in vergelijking kan komen met hetgeen ‘het buitenland’ te zien geeft. In het algemeen ontbreekt het onzen landgenooten aan vaderlandschen trots, nationaal zelfbewustzijn of hoe men het noemen wil, en dit treurige verschijnsel vindt grootendeels zijn oorzaak in onkunde. Komt de Nederlander eenmaal goed tot het besef, wat Holland en koloniën op het gebied van het geldwezen, de handel, scheepvaart en nijverheid beteekenen, om van wetenschap en letteren, op welk gebied zij door Afrika en Vlaanderen worden gesteund, niet te spreken, dan, maar ook niet eerder, zal het ellendige ‘wij kunnen toch niets en leven bij de gratie van anderen’ verdwijnen en zullen wij weer eerbied aan anderen kunnen inboezemen. Nu lukt dit meestal niet! De meesten onzer landgenooten hebben van het Nederlandsche kennen en kunnen geen begrip en kunnen het derhalve moeilijk een vreemdeling bijbrengen, evenmin als aan onze bruine broeders in Oost en West.
Dit besef aan alle stamverwante Nederlanders bij te brengen lijkt mij een eerste plicht van Neerlandia, en ik geloof dat het daar zoo goed als niet aan voldoet. Nemen wij b.v. de laatste drie maanden: In dat tijdsverloop is in Nederland bij de Lemmer het grootste stoomgemaal ter wereld geopend. De werktuigen zijn hier te lande vervaardigd. In die drie maanden is het grootste dok ter wereld (50.000 ton) door onze sleepbooten overzee gebracht en in Hollandsch water gestationneerd, is de grootste kraan ter wereld door de werf Gusto aan Engeland geleverd, is Nederland als scheepsbouwmogendheid op de derde plaats gekomen boven Italië en Japan, is Rotterdam er in geslaagd in tonnemaat Antwerpen weder te overvleugelen, zijn twee Nederlandsche onderzeebooten alleen, zonder eenig geleide den Oceaan overgesteoken, hebben.... maar waartoe meer bewijzen van Nederlandsche geestkracht en durf aan te halen? Mijn doel is er op te wijzen, dat dergelijke berichten in Neerlandia tehuis behooren, niet het minst ook tot steun van onze Vlaamsche en Afrikaansche broeders. Zij weten zoo weinig er tegen in te brengen als men hun voorhoudt, dat Engeland en Frankrijk onvergelijkelijk hoog boven Nederland staan. En de werkelijkheid is ten opzichte van Frankrijk vooral, zoo geheel anders! Dat weet ieder, die wat gereisd heeft.
Wederkeerig mag Neerlandia ook wel wat meer dan tot dusver de aandacht vestigen op al wat Vlamingen en Z.-Afrikaners in 't belang der Nederlandsche of zoo men wil Dietsche beschaving verrichten. Dat er eenige maanden geleden een Vlaamsch leerboek over Verloskunde is verschenen, heb ik b.v. wèl in Nederl. Geneesk. Tijdschriften waardeerend beoordeeld gezien, niet in Neerlandia, en dat er al geruimen tijd voor de Nederlandsche of Afrikaansche Universiteit te Stellenbosch en voor Afrikaansche scholen in Rhodesië geld wordt bijeenverzameld en vooral uit Holland gaarne wordt tegemoet gezien, is iets, dat m.i. in ons maandschrift niet had mogen ontbreken. In dit verband mag de beteekenis van Stellenbosch zeker nog wel eens uiteengezet worden. De rede van Prof. Pont was voor velen een openbaring.
Vermeen echter niet, geachte Redactie, dat 't mijn bedoeling was om critiek uit te oefenen op Uw redactioneel beleid. De hoop Neerlandia meer te zien beantwoorden aan het doel, stambewustzijn en vooral zelfbewustzijn te wekken bij zoo vele ‘onbewuste’ Nederlanders, was het doel van mijn schrijven.
Met de meeste hoogachting
Uw dw.
P. COOL.