Neerlandia. Jaargang 25
(1921)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.In de eerste maand van 1921 werpt men onwillekeurig een blik terug over 1920 en vraagt: Hoe gaat het in Indië?
Kan men tamelijk tevreden zijn of moet men zich over den toestand ongerust maken? Wel, ons dunkt, dat dit laatste beslist onnoodig is, al zijn er schaduwzijden: De duurtegolf ging ook over Indië heen en bracht er alles in de war; het voedsel - (of liever rijst) - vraagstuk baarde veel zorg; winstgevende culturen (wij denken b.v. aan thee en rubber) werken met verlies, waardoor weer bewezen wordt wat wij vroeger tegenover wangunstigen meer dan eens betoogden, dat het daarginds alles behalve botertje-tot-den-bodem is en dat zij die er een min of meer Westerschen loonstandaard willen invoeren, daarmede het doodvonnis zouden vellen over Indië's welvaart; aan de schatkist werden steeds grootere eischen gesteld en daar de voorgestelde belastingen bij den achteruitgang van vele cultures wel niet zooveel zullen opbrengen als men gehoopt had, zal het moeite kosten, ook dáár even als overal - de touwtjes aan elkander te knoopen. Daartegenover staat: De ontwikkelingsarbeid werd geregeld en krachtig voortgezet; het politieke leven ontwikkelde zich regelmatig, zonder de schokken of botsingen, die sommigen gevreesd hadden; het gezond verstand, ook van het tot oordeelen bevoegde deel der Indonesische maatschappij, zegevierde over het soms misdadige drijven van heeten warhoofden; nieuw leven, ook op industrieel gebied, openbaarde zich allerwege; op een der hoogste punten van de Preanger Regentschappen zal een sterrewacht verrijzen als zinnebeeld van het gemeenebest Insulinde, dat als de Ster in 't Oosten, aan den horizon opgaat; uit droeve ervaring leering puttende heeft men begrepen, dat nog vóór onderwijs rijst noodig is voor 't geluk der inheemsche bevolking en met krachtige hand wordt overal, waar men er vroeger niet aan dacht, rijst aangeplant in 't klein en in 't groot, daar men terecht inziet, dat de goedige Indonesiër met een goedkoop bordje rijst rustig wordt gestemd; aangenaam, ten slotte, doet het aan, dat op eene door den Gouverneur-Generaal met de Hoofden van Gewestelijk Bestuur gehouden vergadering bleek, dat de verhouding tusschen werkgevers- en -nemers overal goed mocht genoemd worden. Ziedaar gunstige voorteekenen, dat men voor Indië's ontwikkeling rustig en krachtig kan voortschrijden; als nu maar door Nederlandsche en andere Europeesche werkgevers in ietwat bange uren de les geleerd is, dat men (liefst vrijwillig) aan Indië en aan Indonesische werknemers moet toestaan wat door billijkheid en rechtvaardigheid geeischt wordt; dan zal 't ook hier op den duur blijken: ‘uit verlies winst’... voor beide partijen.
Misschien, dat met 't oog, zoowel op verhooging van het welvaartspeil van Indië als op het hechter maken van den band, die Nederland en Indië verbindt, het vraagstuk van Nederlandsche boeren in Indië wel eens verdient, weer aan de orde gesteld te worden. | |
[pagina 23]
| |
Reeds in de dagen der O.I. Compagnie heeft men het beproefd met Nederlandsche boeren in Bantam, later, ook in 't laatst der vorige eeuw heeft men nu en dan die plannen weer besproken. Schrijver dezer regelen hielp zelf mede aan 't oprichten eener landbouwkolonie ten behoeve van verarmde nakomelingen van Europeanen in Indië. Van alle pogingen is tot dusverre niet veel terecht gekomen, al zijn er voorbeelden van Europeanen, die door landbouw, tuinbouw en veeteelt een goed bestaan hadden (en hebben), ja, tot welvaart zijn gekomen.
Men zou voor de proeve een bergklimaat moeten kiezen (ca. 3000 tot 6000 á 7 duizend voet hoog); daar gedijen alle Europeesche groenten, waaronder aardappelen, wonder wel; ook de heerlijkste asperges, alleenlijk zag ik nooit roode koolGa naar voetnoot1) of bloemkool; in den laatsten tijd heeft men ook, van regeeringswege, proeven genomen met tarwe en roemde den goeden uitslag; na den oorlog evenwel hoort men er niets meer van. Wandelende van Nongko-djadjar naar Ngadiwono in 't Tengergebergte zag ik in 't wild groeiende Fuchsia's en Heliotropen van reusachtige afmetingen, tuinen vol artisjokken, ganzebloemen hoog uit de heggen opgroeiende enz. enz. Op die hoogte ook kudden afstammelingen van Hollandsch rundvee in zeer goeden toestand. Daar te Ngadiwono, op ruim 6000 voet, woonde vroeger de heer Elferich, die zich toelegde op veeteelt en tuinbouw en Soerabaia en andere gemeenten geregeld van versche groenten voorzag. 't Ging daarmede gelijk overal in Indië; de Inlanders keken het kunstje af, leverden de groenten veel goedkooper en maakten de mededinging te moeilijk, zoodat de zoon van den wakkeren tuinier er van afzag en alleen het hotel aanhield. Maar overal ziet men daar Inlandsche tuinen vol groenten ten behoeve van de Europeanen in de omgeving en aan de kust. Zoo ging het menigeen in 't gebergte. Toch is er één ding dat de Inlander niet zoo gemakkelijk nadoet en dat is het bestieren van een geheele boerderij met veeteelt, zuivelbereiding en landbouw, intensief gedreven. Nu zou het, dunkt mij, wenschelijk en mogelijk zijn in een koel klimaat in Indië boerderijen op te richten, waar eenige duizenden Nederlandsche boeren, mits gesteund door kapitaal en ervaring, een nieuw vaderland zouden kunnen vinden en meteen de welvaart van Indië vermeerderen en den Nederlandschen stam aldaar krachtiger maken. Zij zouden zich moeten wijden aan veeteelt en er voor kunnen zorgen, dat zuivelvoortbrengselen niet meer van elders behoeven te worden ingevoerd;Ga naar voetnoot2) voorts aan landbouw (graansoorten, aardappelen; groenten); dan ook zouden ze op een gedeelte van het terrein koffie, thee, cacao en andere dergelijke producten voor de wereldmarkt kunnen telen, die zouden geleverd kunnen worden aan centrale fabrieken ter verdere afwerking. Het spreekt wel van zelf, dat een niet-deskundige moeilijk zoo met enkele woorden kan aangeven hoe alles zou behooren te worden ingericht. Hij kan alleen zijn geloof uitspreken, dat het denkbeeld wel degelijk uitvoerbaar is, maar tevens dat een duchtige voorbereiding er aan vooraf behoort te gaan. Want als de zaak niet flink en breed wordt aangepakt, kan er niets van terecht komen, gelijk eigen ervaring mij vroeger heeft geleerd. Als mannen van kennis en ervaring gesteund door 't grootkapitaal in deze richting met toewijding, vertrouwen en volharding wilden arbeiden, dan zal men misschien na vele jaren kunnen gaan spreken van landverhuizing naar Indië.
Iemand zal misschien de opmerking maken, dat er jaarlijks toch stroomen Nederlanders naar dit tweede Nederland trekken en wijzen op de tallooze benoemingen derwaarts, die schier dagelijks in de dagbladen zijn opgenomen. Edoch, dat zijn slechts trekvogels, die met 't vaste voornemen gaan zoo spoedig mogelijk terug te keeren.Ga naar voetnoot3) Wij hebben in dezen geen trekkers noodig maar blijvers. Die trekkers worden van de eene heete plaats naar de andere overgeplaatst, blijven zwervelingen en hunkeren in den regel naar 't Moederland terug, waar zij ten slotte met een leverkwaal of iets dergelijks terug keeren om dan weer als gepensionneerd te orakelen: ‘Indië was toch nog zoo kwaad niet.’ Voor het bovengenoemde doel zijn menschen noodig, die welbewust naar Indië gaan om er te blijven, evenals men dat doet in Amerika, Zuid-Afrika, Argentinië, Brazilië enz. Het groote bezwaar, dat men tot dusver tegen landverhuizing naar Indië heeft gemaakt is dit, dat de Europeaan (althans de bewoner van noord-Europa) zich in de tropen op den duur niet kan aanpassen, dat hij er geen handenarbeid kan verrichten en dat zijn geslacht er ten slotte te gronde gaat. Men heeft dat bezwaar veel te zwaar laten wegen en zeker daarbij hoofdzakelijk gedacht aan heete, moerassige strandplaatsen. Hij, die in de laatste jaren gelet heeft op Bandoeng, de stad op de hoogvlakte, hoe zich daar een in ieder opzicht krachtig leven ontwikkelt, hoe vele blijvers zich daar met hunne gezinnen vestigen en in dat heerlijke klimaat zich gezond en tevreden gevoelen, zullen zich door dat ouderwetsche bezwaar wel niet meer gedrukt gevoelen. En duizenden, ‘oudgasten’, die hun tent hebben opgeslagen in 't vorstelijk 's-Gravenhage of elders, zouden er niet tegen op zien, zich voorgoed in Indië's bergklimaat te vestigen als zij niet óf door de opvoeding hunner kinderen of door geldelijke omstandigheden werden teruggehouden. Zoodra men in Indië zelf de kinderen kan doen opleiden tot alle maatschappelijke betrekkingen, zal het aantal blijvers verbazend toenemen; en... dat zal voor Insulinde een groote zegen zijn. De Chineesche maatschappij aldaar mag als een voorbeeld genoemd worden; doorgaans komen de Chineezen er doodarm aan en thans vormen zij er een macht die, door arbeid verworven, een krachtige steun voor 't economische leven mag genoemd worden. Wat er eerst gedaan moet worden om het beoogde doel te bereiken? Men zal een onderzoek moeten instellen b.v. bij de boeren die in de Preanger-Lembang (boven Bandoeng, 4000 voet) wonen. Misschien willen deze de gegevens verstrekken tot voorlichting van anderen.
II.
Ook moet voor alle dingen nagegaan worden of er geschikte gronden kunnen worden beschikbaar gesteld, waar toch een zeer belangrijk deel der woeste (onontgonnen) gronden al uitgegeven is voor erfpachtsperceelen.
III.
Eigenaars van erfpachtsperceelen zouden moeten worden ondervraagd of zij geneigd zouden zijn een deel van hun terrein af te staan - met 't oog op eigen belangen - voor dergelijke boerderijen.
IV.
Heeft men geschikte terreinen gevonden dan moet er kapitaal zijn voor eene nederzetting van eenige boerderijen. | |
[pagina 24]
| |
V.
Mochten deze wel gelukken, eerst dan kan de Nederlandsche boerenstand tot landverhuizing worden uitgenoodigd, waarvoor in de eerste plaats in aanmerking zouden komen de meer gegoeden en geschoolden, hoewel er later ook plaats zou zijn voor minder bevoorrechten. Op eene reeds geslaagde Indische boerderij moeten zij gedurende een paar dagen op de hoogte gebracht worden van het Indisch boerenbedrijf om daarna voor eigen rekening te beginnen.
Ik voor mij geloof zeker dat het denkbeeld levensvatbaarheid heeft en zou mij gelukkig achten als personen van invloed er eenige aandacht aan wilden schenken. Ook als lid van het Alg. Ned. Verb. beveel ik het ter overweging aan mijn medeleden aan. Er is terecht meermalen op gewezen, dat de talrijke Nederlandsche landverhuizers grootendeels voor den Nederlandschen stam verloren gaan, behalve de landverhuizers naar Zuid-Afrika; welnu, nevens dit aantrekkelijke land durf ik met eenige vrijmoedigheid ook de heerlijke hooglanden van Insulinde te noemen. Zij die het weekblad ‘Indië’ lezen, kunnen zich geregeld, de mooie illustratiën bezichtigend, door eigen aanschouwing een beeld vormen van die heerlijke hooglanden met hun gezegend klimaat. Laat het A.N.V. het denkbeeld alvast op de verlanglijst plaatsen en als dan de Groep ‘Ned.-Indië’ de zaak in studie wilde nemen en allereerst de goede Lembangsche boeren eens gemoedelijk willen aan 't praten brengen om er achter te komen hoe deze er boven op kwamen - zou dit een zeer goed begin zijn ter voorbereiding van de Nederlandsche landverhuizing naar Indië. 's-Gr. v.L. |
|