Verfraaiing van en bezuiniging in Regeeringsstukken.
Herhaaldelijk wees de Taalcommissie van het A.N.V. in Neerlandia er op, hoe de stijl in ambtelijke stukken niet alleen omslachtig en daardoor leelijk, maar ook vaak onjuist uitdrukt, wat de regeering van land, stad, enz. bedoelt.
Een heel sterk staaltje van omslachtigen, leelijken stijl kwam haar in handen door middel van het Weekblad voor Middelbaar en Gymnasiaal Onderwijs van 4 Aug. j.l. Daar is te vinden het K.B., dat de Eindexamens der H.B.S. voor 1921 en volgende jaren regelt. Met belangstelling nam de T.C. er kennis van. Niet met blijdschap, want de vorm is niet alleen leelijk, maar omslachtig door talloos veel zinnen in den lijdenden vorm. Om niet den schijn te wekken, dat de T.C. maar wat wilde aanmerken, zette zij, waar het eenigszins kon, een beteren stijlvorm in de plaats, welken de lezer hieronder afgedrukt vindt.
Dat zoo iets van ons Ministerie van O.K.W. kan uitgaan, verbaast de T.C. ten zeerste. Immers, het A.N.V. geniet regeeringssteun, welken steun de regeering wel niet zal verleend hebben, voordat ze van het streven, doel en de werkwijze van het A.N.V. kennis nam. Bovendien is, naar de T.C. meent, Z. Exc. De Visser onze zaak (op zijn zachtst) niet ongenegen, want heeft niet onze eerste Minister van Onderwijs bewerkt, dat het Fransch van de Lagere School verdween? Niet uit een gevoel van anti of pro dit of dat volk, deze of die taal, maar in het o.i. eenig juiste besef, dat een volk zichzelf eerbiedigt, wanneer het zijn landskinderen opvoedt in de taal, die de moeder hun leert. Indertijd wees de Taalcommissie er in Neerlandia op, hoe voor het A.N.V. die daad des Ministers verheugenis bracht. En zie nu eens, hoe dit K.B. er uitziet! De T.C. vermoedt, dat de een of andere ambtenaar, in wien Z. Exc. misschien onbeperkt vertrouwen stelt, dit K.B. heeft gesteld en Z. Exc. in dat vertrouwen maar heeft geteekend. Is deze onderstelling juist, dan is het jammer, dat een K.B. in dezen vorm er door geglipt is. Want die lijdende vorm lijdt in hooge mate aan vetzucht. vetzucht, die zich openbaart, voor wie er even over nadenkt, in tijdvermorsing en papierverspilling. En dat thans, nu van alle kanten tot ons de bewering doordringt, dat tijd nog altijd geld is en papier zooveel kost. Misschien is er dan wel zooveel tijd te besparen, dat daaruit volgt de besparing van eenige ambtenaren, maar zeker kan de regeering heel wat papier en drukkosten uitwinnen. Bij oppervlakkige berekening toch kost de bedrijvende vorm ongeveer 10 pct. minder dan de omslachtige lijdende. Stel, dat de regeering jaarlijks ongeveer 20 millioen aan papier, druk- en zetloonen, ambtenaarssalarissen enz. uitgeeft, dan is daarop alleen een 2 millioen to besparen.
De T.C. mag hier niet eindigen, want dan zou zij haar bewering, dat de regeeringsstukken vaak zeggen, wat ze niet bedoelen, niet waar gemaakt hebben. Ook in dit K.B. is een voorbeeld aanwezig, dat haar beschuldiging toelichten kan. Ze verwijst daarvoor naar Art. 14, waarin staat: ‘aan welke de volgende beteekenis is te hechten’. M.a.w. de deskundige of leeraar kan die beteekenis er aan hechten? Immers: het ijs is te berijden, dit huis is te koop(en), deze stoffen zijn te verkrijgen, enz. beteekenen toch niet anders dan: het ijs kan bereden, dit huis gekocht, deze stoffen kunnen verkregen worden. Nu zijn leeraren goedige menschen (van deskundigen bestaat nog geen ondervinding; zie het K.B.), vooral in de uitlegging van wetten, enz., omdat ze steeds te doen hebben met onmondige kinderen en daardoor leeren nadenken, bij wat ze zeggen en doen, voordat ze aan iets een uitlegging geven, die in strijd is met de bedoeling. Want de bedoeling van den bovenstaanden zin is den leeraar, zelfs den leek wel duidelijk. Doch daarom gaat het niet; dit ambtelijk Nederlandsch deugt niet, kan aanleiding geven tot b.v. de opvatting, dat 10 het laagste en 1 het hoogste cijfer is. Een leeraar, die deze opvatting huldigt, op grond van hetgeen in het K.B. staat, kan, omdat hij aan de letter vasthoudt, moeilijk daarvoor een verwijt treffen.
Samenvattend komt de T.C. tot het besluit, dat de lijdende-zinsvorm zoo spoedig mogelijk moet verdwijnen, waar hij onnoodig is, omdat hij
èn omslachtig, dus leelijk is,
én tijd, papier, enz. verslindt;
dat een leergang in Nederlandschen stijl voor onze ambtenaren een niet geheel overbodige weelde mag heeten, een weelde (?), die heel wat minder zou kosten dan veel ‘lijdends’ in den regeeringsstijl.