Ingezonden.
Des zangers macht.
‘Nu hebben in sommige plaatsen van ons land, leden van bestaande Zangvereenigingen, de Varende Zangers, de uitnemende gedachte gehad om als straatzangers het Nederlandsche lied beter bekend te maken’. Aldus de heer Lugard in het Juni-nr. van Neerlandia.
Wij keeren terug tot den tijd der Troubadours en Minnezangers, althans wij trachten dit te doen, en ik moet hier hélaas bekennen, dat Leiden niet de stad is, waar de ‘varende lüte’ op hun plaats zijn.
Toch moet men niet denken, dat wij hier geen pogingen aanwenden, om den Volkszang te verbeteren; onder leiding van Arnold Spoel, Joh. Oostveen, en nu onder leiding van een jong onderwijzer worden er in 't Leidsche Volkshuis, ongeveer één keer per maand, Volkszangavonden gegeven, die altijd groote belangstelling hebben. Dank zij deze avonden is men al zóó ver gekomen, dat de fabrieksmeisjes onder het werk of in de vrije oogenblikken, de liedjes van de volks zangavonden zingen. Wij kunnen dus het Nederlandsche Volk niets verwijten; Zij doen hun best, de meisjes, en dikwijls vertelt mij een kind van 12 jaar, ‘dat het toch zoo veel heerlijker is, mooie liedjes te zingen, dan die nare straatdeunen’. Maar wij, apostelen van het kunstlied, wij doen ons best niet; wij moeten het goede voorbeeld geven, en niet altijd de moderne buitenlanders doorvoelen en waardeeren, doch in de allereerste plaats onze eigen landgenooten, onze eigen, toch dikwijls zulke knappe, begaafde, diepvoelende componisten naar voren halen.
Wie kritiek heeft, wordt van alle kanten bekeken, wordt veel bespot en uitgelachen, veel over den hekel gehaald, maar wordt aan den anderen kant ook gewaardeerd, geprezen en geëerd. Het valt mij n.l. altijd op, dat de Hollandsche Zangers en Zangeressen zoo bitter weinig mooie, echt muzikale Nederlandsche liederen zingen, terwijl het Duitsch, Fransch en Italiaansch niet van de lucht is. Men kan zich verdedigen, en Italiaansch, de overheerschend vokaalrijke vreemde taal, voor Zangers de meest geschikte en aangenaamst zingende taal noemen, maar men zal ook moeten toegeven, dat het Duitsch, met zijn vele op elkaar gestapelde consonanten nu niet de makkelijkste zangtaal is, en het Nederlandsch staat precies gelijk met de spraakmoeielijkheden van het Duitsch.
Toevallig ben ik dit jaar veel in de gelegenheid geweest, onze Nederlandsche lieder-toonzetters goed te leeren kennen, en het is mij opgevallen, dat wij nog maar een héél klein schijntje van onze eigen, toch muzikaal en poëtisch zoo hoogstaande muziekliteratuur, hebben leeren waardeeren en liefhebben. De jonge Nederlandsche componisten klagen er zelf over, dat hunne liederen zoo weinig gezongen worden; ‘Men wil ons niet waardeeren, omdat men angstig is voor het nieuwe’. En waarom zingt men dan wel: Mahler, Weingärtner, Reger, Schönberg, Strauss, St. Saëns, enz. enz.?...
Nederlandsche Zangers en Zangeressen! Laat uw liederen-repertoire uit ten minste een derde deel Hollandsche liederen bestaan, dan pas kan men zeggen, dat ‘Des Zangers Macht’ gezegevierd heeft.
Leiden, Juli 1920.
LOUS M.v. ITALLIE.
Aan de Redactie van Neerlandia,
Mijne Heeren.
In opdracht van de op Dinsdag 3 Aug. j.l. gehouden Algemeene Vergadering der Afd. Utrecht en O. van het A.N.V. heb ik de eer U mede te deelen, dat deze vergadering protest heeft uitgesproken tegen de in het Augustus-nummer van Neerlandia onder de rubriek ‘Vlaanderen’ neergeschreven veroordeeling van het Vlaamsche Activisme. De vergadering heeft den wensch uitgesproken, dat de Hollandsche Redactie van Neerlandia zich in het vervolg van een dergelijk partijkiezen in de Vlaamsche politiek zal onthouden.
Vertrouwende, dat dit schrijven in de September-aflevering van Neerlandia zal opgenomen worden,
A.J. van VESSEM,
Secretaris.