Vlaanderen.
Vlaamsche overwinning.
Vrijdag 6 Augustus heeft de Belgische Kamer na een vinnige gedachtenwisseling met 95 tegen 43 stemmen en 9 onthoudingen de wet op de ‘Taalregeling in Bestuurszaken’ aangenomen.
De voornaamste bepaling in deze wet is, dat in het Vlaamsche gedeelte van het land niemand kan worden benoemd, indien hij niet de Vlaamsche taal kent, en in het Waalsche gedeelte niet, indien hij niet de Fransche taal kent.
Een gunstig teeken is, dat verschillende Walen tot de aanneming hebben meegewerkt. Zoo liet de Waalsche socialist Demblon zich aldus uit:
‘Wat voor den een rechtvaardig is, moet 't ook voor den ander zijn. De rechten, die de Walen bezitten, komen eveneens aan de Vlamingen toe. Zoo zal er harmonie komen tusschen de taalgroepen en dan kan er eendracht in het land heerschen. Deze wet benadeelt de belangen van de Walen niet. Zijn er eenige Walen, die voortaan voor hun openbaar ambt Vlaamsch moeten leeren, omdat zij met Vlamingen in betrekking komen, wel, laten ze het dan leeren! Niemand is gedwongen een openbaar ambt te vervullen; wie het wel begeert, dient er de voorwaarden van te aanvaarden. Met gansch mijn hart heb ik voor deze wet gestemd. Zij is noodig om aan de Vlamingen een recht te schenken, dat men hun niet langer onthouden kan’.
* * *
De Nieuwe Ct. schreef naar aanleiding der erkenning van gelijke rechten voor Walen en Vlamingen:
‘De inwilliging van één der Vlaamsche eischen ten aanzien van het gebruik van de taal in de Vlaamsche provinciën, beduidt een kleine overwinning van de Nederlandsche cultuur in België.
De stelselmatige miskenning van onze taal bij onze Zuiderburen begint langzaam aan op een eind te loopen.
In zoover is de gevallen beslissing voor ons van beteekenis. De neiging om het Nederlandsch in België als een onbeduidend patois te beschouwen, kan hierdoor alleen verminderen. Het gebied van onze taal verruimt zich.
Tal van menschen, die het beneden zich achtten het Nederlandsch te leeren, zullen daartoe worden genoopt. Het Nederlandsch zal in België doordringen in kringen, die daarvan tot nu toe niets weten wilden.
De strijd daarover was een binnenlandsche Belgische aangelegenheid. Over het voorloopige resultaat mogen wij ons ook verheugen, maar het legt ons ook den plicht op den strijd voor de Vlamingen niet te bemoeilijken door franskiljonsche methoden. Te velen in Nederland beantwoorden nog Vlaamsche brieven uit België in het Fransch, spreken in Vlaanderen Fransch in plaats van hun moedertaal en bemoeilijken daardoor noodeloos den strijd voor het Nederlandsch.’
* * *
Intusschen, we zijn er nog niet, getuige het uitstel van behandeling door den Belgischen Senaat.
Een goed loyaal Vlaming waarschuwde ons:
‘Niet te vroeg victorie kraaien. Het Senaat zal nog wel wat vermieken. Oude menschen kunnen wel een beetje remmen, maar de geweldige Vlaamsche strooming tegenhouden kunnen ze toch niet.’
Zelfs al nam de Senaat de wet onveranderd aan, dan nog zal het van de loyale uitvoering afhangen of eindelijk aan de Vlamingen op taalgebied recht zal worden gedaan.
Zij hebben dus van nu af reeds te waken voor eerlijke toepassing van de taalwet, over welker aanneming elk waarachtig Nederlander, Vlaming en Afrikaner zich van harte zal verheugen.