Neerlandia. Jaargang 24
(1920)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Vlaanderen en de vrede van Atrecht.Onlangs werd mij de vraag gesteld, of de vrede van Atrecht (6 Januari 1579), waarbij Henegouwen, Artois, Rijssel, Douai en Orchies - de Waalsche gewesten der toenmalige Nederlanden behalve Doornik en Namen, die zich weldra ook aanslotenGa naar voetnoot1) - zich door Parma's handige bemiddeling aan den Koning van Spanje onderwierpen, ‘tegen de bedoeling van de meerderheid der Vlamingen is tot stand gekomen’. Als men die vraag zóó stelt, is zij moeilijk bevestigend of ontkennend te beantwoorden. Het is niet wel mogelijk de ‘bedoeling van de meerderheid der Vlamingen’ alsnog precies te doorgronden en aan ‘volksstemmingen’, al of niet van te voren ‘gemaakt’, dacht toen geen sterveling, aangezien de Staten der gewesten zulke dingen plachten te regelen, ditmaal in overleg met 's Konings landvoogd, Parma. Volkomen zeker acht ik echter de conclusie van mijn overleden ambtgenoot Bussemaker, die een groot werk wijdde aan de geschiedenis van ‘De afscheiding der Waalsche gewesten van de Generale Unie’Ga naar voetnoot2): ‘het verdrag van Arras kon zelfs de hooge eischen van een patriot, mits hij ijverig katholiek was, bevredigen; goed uitgevoerd, liet het weinig te wenschen over en schonk hem, wat hij bij den aanvang van den strijd beoogd had.’Ga naar voetnoot3) Wel kostte het nog eenige moeite om Parma en later den Koning te bewegen het te ratificeeren en moest men zich tot zijn teleurstelling nog belangrijke wijzigingen laten welgevallen, eer het zoover kwam, maar het lijdt geen twijfel, dat ook mèt die wijzigingen het verdrag aan de verlangens van ook minder ijverige Katholieken voldeed: de Pacificatie van Gent, de Unie van Brussel en het Eeuwig Edict uit Don Jan's tijd werden er door bevestigd, de uitsluitende handhaving van het Catholicisme werd er door vastgesteld. Maar wie Calvinist was en blijven wilde, kon er zich natuurlijk niet mede vereenigen, evenmin als de weinig talrijke zeer gematigde Katholieken, die de voortzetting van den wanhopigen strijd verkozen, als aan de Calvinisten niet zekere mate van vrijheid van godsdienstoefening of ten minste van geloofsvrijheid werd gelaten. Nu moet worden in het oog gehouden, dat de Calvinisten in Vlaanderen (en nog in sterker mate in Brabant) een weliswaar roerige en buitengemeen ijverende minderheid uitmaakten, maar toch een minderheid, die nog veel geringer van beteekenis werd, als men weet, dat, als het erop aankwam, een overgroot deel ervan aanstonds bereid was weder katholiek te worden, zooals bij Parma's onophoudelijk voortdringen tot 1585 toe overal in stad en land van Vlaanderen en Brabant is gebleken. Wat in den zomer van 1579 te Mechelen gebeurde, waar men aanvankelijk fier geweigerd had maar de stadsregeering al spoedig op wensch der burgerij zich bij het verdrag aanslootGa naar voetnoot1); wat er voorviel te Brugge, waar een aansluiting bij het verdrag alleen verhinderd werd door het in de stad werpen van een aanzienlijk Staatsch garnizoenGa naar voetnoot2); wat er plaats had in 's Hertogenbosch, waar de Katholieke burgerij voorloopig nog met succès van afval werd weerhouden maar duidelijke blijken van aarzeling toondeGa naar voetnoot3) - dat alles was typisch voor de stemming der overgroote meerderheid in Vlaanderen en Brabant. Die stemming was zonder eenigen twijfel de- | |
[pagina 116]
| |
ze: wij zijn en blijven katholiek; wij begeeren handhaving, neen waarborging onzer oude burgerlijke vrijheden; wij willen geregeerd worden door onze landgenooten, niet door Spanjaarden of andere vreemdelingen - als men ons dit belooft, grijpen wij met vreugde de gelegenheid aan om een einde te maken aan den vreeselijken krijg, die stad en land sedert zeven jaren terstert, handel en nijverheid vernietigd heeft, en aan het ondragelijke juk onzer Calvinisten. De uitspattingen der Calvinistische minderheid, die in Gent haar sterkste burcht had, de zwakheid van het landsgezag der Staten-Generaal, het toenemend wantrouwen in het succès van den Prins van Oranje deed het overige. Als men de vraag zóó stelt: was de stemming der overgroote meerderheid in Vlaanderen (en Brabant) zoo, dat men bereid was voor de zaak der Staten-Generaal nog verder den strijd voort te zetten door goed en bloed daaraan te wagen? - dan kan het antwoord niet anders dan volstrekt ontkennend zijn. Of verkoos zij zich te onderwerpen aan het verdrag van Atrecht? Ongetwijfeld. Eenige jaren later, in 1585, was het pleit dan ook beslecht. Eenige honderden Calvinisten, voor hun dierbaar geloof alles opofferend, hebben Vlaanderen en Brabant verlaten om met vrouw en kind in Engeland, Holland en Zeeland te gaan leven, medenemend hunne energie en hun talent; velen zijn hen gevolgd, omdat zij zich tegenover de nieuwe machthebbers al te zeer hadden gecompromitteerd. De overgroote meerderheid der Vlamingen en Brabanders echter zijn in hun land gebleven en hebben gedaan, wat die van Nieuwpoort deden in het voorjaar van 1584. Dan schrijft de Prins van Oranje aan zijn broeder, graaf Johan, het volgendeGa naar voetnoot1), dat zijn oordeel geeft over de stemming der zijnen in Vlaanderen en elders: ‘Le plu grand nombre est infirme comme on a toujours veu qu'en nécessité et affliction le nombre a esté le plus petit, et de fresche mémoire nous l'avons veu en Flandre, car l'Eglise de Nieuport n'estoit moindre que de trois mil personnes; quinze jours devant leur reddition, il n'y en avoit point qui fissent sonner plus haut les mesmes propos que vos théologiens font, et leurs ministres n'en faisoient guères moins. Dès le premier jour qu'ils virent la trompette de l'ennemy les sommer, il ne s'en trouva que trois seuls résolus en toute la ville, et nonobstant q'ils eussent raisonnable garnison, toutesfois ils contraignirent les gens de guerre de sortir et se rendirent honteusement, jusques à abandonner leurs ministres en proie, ne les comprenants en leur capitulation; et eussent esté les paouvres gens mis à mort, sans qu'aucuns de mes anciens serviteurs eussent trouvé moien, au danger de leur vie et de leurs soldats, les desguiser et les faire passer entre leurs soldats’.... Zoo ging het te Nieuwpoort en elders, want zoo waren en zijn nog de menschen in het algemeen, als het erop aankomt. Zoo zou het in 1574 ook zelfs te Leiden geweest zijn, als Van der Does, Van Hout en Van der Werff er niet geweest waren. De Prins, groot menschenkenner, wist het: ‘bien le plus petit nombre’ is standvastig tot het einde, en, hij mocht het zeggen: ‘entre lesquels j'espère par la grâce de Dieu estre’. P.J. BLOK. |
|