De Vlaamsche taalstrijd en de werkliedenbeweging.
Aan een beschouwing van J.J.v.d. Wey in de ‘Vragen van den Dag’ over bovenstaand onderwerp, zijn de volgende opmerkingen ontleend:
Volop woedt nu weer de Vlaamsche strijd, maar zullen de Vlamingen dien wel winnen?
Er zijn er, die dat gelooven, en in dat geloof de kracht vinden om door te zetten.
Ook ik wil daaraan gelooven, maar eerst dan, wanneer het geheele Vlaamsche volk goed wakker is geworden, als één man staat achter zijn aanvoerders. Maar zoover is het nog niet.
Ik durf te beweren, dat de massa van het Vlaamsche volk nog verdoken staat achter een nevel van onverschilligheid. Meer nog, dat de arbeiders-leiders, zelf Vlamingen, vijandig staan tegenover den strijd voor hun eigen taal.
De Vlaamsche arbeidersbeweging, met haar tienduizenden Vlaamsche leden, met haar Vlaamsch als voertaal en Vlaamsche organisatiebladen, is geen positieve steun voor den Vlaamschen taalstrijd, want indien het volk niet vastgegroeid was aan de taal en het die zonder natuurlijke bezwaren kon verwisselen met het Fransch, zouden de leiders daar geen bezwaar tegen maken.
De neiging om liefst Fransch te spreken, treffen we zelfs nog aan bij de z.g. Vlaamschgezinden, die in hun familie- en vrienden-kringen gewoonlijk zeer spoedig hun dierbare moedertaal zijn vergeten.
Staat de Vlaamsche werkliedenbeweging dan ook niet altijd vijandig tegenover den Vlaamschen taalstrijd, begunstigen doet zij dien zeker niet.
Dat verzwakt in niet geringe mate de kracht en den ernst der Vlaamsche beweging, waarvan de ideale leiders te weinig steun vinden bij het volk, voor welks taalbelangen zij opkomen.
Bij verkiezingen o.a. wordt er dan ook weinig gevraagd naar de Vlaamschgezindheid der candidaten, maar meest en vooral naar de politieke gezindheid.
Zoolang de werkliedenbeweging onverschillig blijft voor de Vlaamsche beweging, kunnen we niet gelooven aan een spoedige overwinning der laatsten.