Ingezonden.
Nederlandsche Tooneelkunst te Londen.
Geachte Redactie,
Wat de heer Bernard Canter wenscht, en wat U onmogelijk acht, heb ik 40 jaar geleden in Londen zien geschieden.
In 1880 is n.l. het gezelschap Le Gras, Van Zuylen & Haspels naar Londen gekomen, en heeft er, in het Imperial Theatre in Westminster (sinds lang niet meer bestaand) een maand lang gespeeld, in het Nederlandsch, ook Nederlandsche stukken, o.a. naar ik me herinner Faassen's Zwarte Griet (met Cath. Beersmans in de titelrol) en Lodewijk Mulder's Kiesvereeniging van Stellendijk (met de prachtbezetting: Dirk Haspels, Jaap Haspels, A.J. Le Gras en Willem van Zuylen).
Het succes van het waagstuk was artistiek zeer groot; finantieel, ook door de jammerlijke keus van het slecht gelegen en zeer ongaarne bezocht theater, minder. De kritiek erkende de groote eigenschappen der spelers, en vooral de waarde van hun stemmend samenspel: in het Londen van dien tijd vooral iets ongekends. Wat het oordeel was over de stukken (we hadden toen nog weinig keus van oorspronkelijk werk!) herinner ik me niet meer.
Maar wel: de afscheidsvoorstelling op een Zaterdagmiddag, in een der beter gelegen theaters (ik meen The Lyceum of Her Majesty). Een gansch gevulde zaal. Het programma werd gevormd door één bedrijfje en fragmenten. Twee nummers weet ik nog: een sentimenteel éénbedrijf van Rosier Faassen: Manus de Snorder, en het 2e bedrijf van De Kiesvereeniging. In het eerste speelde Willem van Zuylen de rol van een verloopen, dronken stalhouder, wiens laatste paard, dat hij nog als snorder ment en waaraan zijn hart hangt, geofferd moet worden. Van Zuylen was nog in zijn besten tijd en Manus werd tot een prachtschepping, waarin het gevoel het overgevoelige onderhield. En ik heb zelden een publiek zoo onder den indruk zien komen van een vertooning, waarvan de meerderheid niets meer verstond dan het program in een korte inhoudsopgaaf had aangegeven. Van den humor van De Kiesvergadering van Lod. Mulder konden natuurlijk alleen de Nederlanders genieten.
Ik geloof dus, dat het waagstuk om Nederlandsch werk in het buitenland te doen spelen, zoo groot niet is, mits onder 2 voorwaarden: het gekozene moet èn in algemeen menschelijk èn in nationaal opzicht zoo sterk mogelijk wezen: zóó zuiver Nederlandsch doorvoeld en doorleefd, dat het op den buitenlander den indruk moet maken, een andere wereld voor hem te openen dan zijn eigen schrijvers. En het moet, in dien geest, de voortreffelijkst denkbare vertolking vinden, zoodat ook deze haar Nederlandsch wezen aan den vreemdeling openbaart.
Den Haag, 6 April '20.
L. SIMONS.