West-Indische belangen.
De heer Van Kol heeft den Minister van Koloniën, in zake behartiging der economische, handels- en scheepvaartbelangen van Nederland en zijn Koloniën in en om de landen der Amerikaansche Middelzee de volgende vragen gesteld:
Hoe denkt de Minister, in samenwerking met de koloniale maatregelen tot verhooging van de welvaart onzer West-Indische volksplantingen (verbetering der haveninrichtingen, uitbreiding van het Nederlandsche stoomvaartgebied in de Caraibische Zee), van zij nentwege de behartiging der economische, handelsen scheepvaartbelangen van Nederland en zijn koloniën in en om de belangen der Amerikaansche Middelzee verder voor te staan?
Acht de Minister in die landen, welke een nieuw tijdperk van bloei en internationale beteekenis te gemoet gaan, de behartiging dier belangen in voldoende mate verzekerd bij het consulaire korps, hetwelk slechts één bezoldigd lid in Venezuela telt en voor het overige uit honoraire leden bestaat, meestal van vreemden landaard?
Zoo neen, zou de Minister dan niet kunnen bevorderen, dat reeds in 1920 het consulaatwezen in West-Indië, althans op de Groote en Kleine Antillen, tusschen welke beide economische milieu's onze Bovenwindsche eilanden gelegen zijn, versterkt wordt, zij het dan niet met beroepsconsuls, dan toch met een of meer Nederlanders van gelijke beweging als de Imperial Trade Commissioner van Britsch West-Indië?