Merkteekenen.
Eindelijk! Sedert menschenleeftijd heeft België het mirakel geboden, dat de Vlaamsche meerderheid als in zelfkwelling, haar eigen tegenstanders naar de Kamer afvaardigde. Telkens om de zooveel jaren zwoer zij bij kris en kras, dat het nu eindelijk eens uit zou zijn met dat averechtsche bedrijf. Maar op de meest uitdagende voorspellingen volgde uit den treure de meest poovere uitslag. Vlaanderen leek niet bij machte zich los te wringen uit het zelfgesmede net van inwendige verdeeldheid. Zijn beste vrienden zelfs in ons land werden twijfelmoedig omtrent zijn toekomst.
Nu, na den oorlog, schijnt er ommekeer te zijn gekomen. Eindelijk! Schijnt er. Want het verleden maant tot voorzichtigheid. Wel duikt langzamerhand uit de berekeningen op, dat in de nieuwe Kamer de Vlaamschgezinden zich krachtig zullen doen gelden, ook door geregeld hun eigen taal te spreken, maar het is veilig en schaadt in geen opzicht, rustig het tijdperk af te wachten, dat schijn tot blijk zal zijn geworden. Dan zullen wij, hun deelgenooten aan gemeenschappelijke cultuur, ons over den uitslag der jongste verkiezingen nog meer gaan verheugen dan nu reeds het geval is. Juichenstijd over een besliste Vlaamsche zegepraal moge het dus in ons oog nog niet zijn, hartelijk geluk toch mag Groep Nederland haar stam- en taalgenooten in België wenschen, die het hen omklemmende net op vele plaatsen hebben doorbroken en voor een groot deel getoond vrij man niet alleen te willen, maar ook te kunnen zijn.
Voorop in dezen binnenlandschen strijd gingen aan Vlaamschen kant de Frontmannen. Voorop, als gangmakers, want hunne eischen voor Vlaanderen gingen het verst. Bij hen werd de verkiezing niet vertroebeld door tweeslachtigheid; bij hen geen kans dat partijzucht deed afdwalen: recht op het doel af gingen zij, met versmading van bijgedachte. Dat doel was Vlaanderen en Vlaanderen alleen. Hun eigen ledental zal in de nieuwe Kamer niet meer zijn dan vier, afgevaardigd door ruim zestigduizend kiezers. Dat is weinig, vier op de honderd zes en tachtig. Maar het is veel, want het is frisch bloed; het is de jeugd van het tot nieuwen bloei ontluikend, zelfbewust geworden Vlaanderenland.
Zooals in Vlaanderen de oorlog de vaste lagen van onverschilligheid en partijzucht heeft losgewoeld, zoo heeft hij ook in ons land een daad verwezenlijkt, aan welker totstandkoming door velen met beschaming en ergernis was gewanhoopt. Die daad is de oprichting van een geregelden stoombootdienst tusschen Holland en Zuid-Afrika.
Tal van jaren is de wenschelijkheid van zulk een dienst in kleinen en grooten kring bepleit, maar het meerendeel der mannen, die er voor ijverden, waren, hoe goed ook van wil, niet bij machte het woord om te scheppen tot een werkelijkheid. Ze hebben echter de gedachte vast doen houden, altijd wijzende op het schier beleedigende feit, dat landen als Noorwegen vaste verbindingen hadden met Zuid-Afrika, terwijl wij, het stamland, ondanks onze geestelijke en stoffelijke verplichtingen en belangen als onmachtig in lij lagen.
Onze reeders en geldmannen wilden er niet aan. Tot, voor kort, er plotseling schot kwam. Van Rotterdam uit werden door de Scheepvaartmaatschappijen van der Eb en Dresselhuys en Furness vrachtbooten uitgestuurd, waarop ook enkele passagiers konden meegaan. 't Was een zoogenaamde wilde vaart, met gecharterde booten, maar het is gebleken de voorlooper te zijn geweest van dat grootere, wat nu tot stand is gekomen: de Zuid-Afrikaansche Scheepvaart-Maatschappij, opgericht met een kapitaal van ruim vijf en twintig millioen. Het doel is flinke booten, ten slotte om de veertien dagen, in de vaart te brengen, waarvan de inrichting geheel aan de eischen van het verkeer tusschen Holland