Uit Kaapstad.
Vroolijk wapperde het rood, wit en blauw met de oranjewimpel op 9 Juni van het huis van consul Lorentz, toen een deel van de 7de troep padvinders van Kaapstad met ‘scoutmaster’ White en een afdeeling ‘wolfcubs’ den tuin inmarcheerde en voor de breede stoep front en halt maakte. Even later verspreidden de jongens zich in het groote park van de aangrenzende ‘Hill’ om holderdebolder terug te rennen op het fluitje van Capt. White, toen het plechtige oogenblik ging aanbreken, waarop de 11-jarige Jan Luyt door den waarn. consul-generaal geïnstalleerd zou worden als Nederlandsch padvinder. Na een korte ondervraging van den hopman werd Jan bevoegd verklaard om van ‘cub’ tot padvinder te worden bevorderd en kwam hij voor den consul, die hem, hiertoe gemachtigd door de Nederlandsche Vereeniging, de Hollandsche verklaring liet afleggen in tegenwoordigheid van zijn ouders, zusters, Mevr. Lorentz en oude en jonge vrienden. Dr. Lorentz sprak hem eenige hartelijke woorden toe, drukte hem op het hart een Hollandsche jongen te zijn en te blijven, sprak zijn waardeering uit over het feit, dat zijn ouders hem eigen nationaliteit leerden hooghouden.
Het was een eenvoudig mooi oogenblik. Capt. White sprak tot den troep, herinnerde hen, die vroeger geïnstalleerd werden aan den dag, toen zij beloofd hadden de padvinderswet te zullen eeren en wees erop, hoe deze dag hun een bewijs moest zijn van den ernst der belofte. Op zijn voorstel gaven de jonge Britten drie hoera's voor den nieuwen broederpadvinder, drie hoera's voor Koningin Wilhelmina en de Nederlandsche vlag en ten slotte voor eigen vorst en vaderland.
Nu een halfuurtje jongenspret, en weer werd er aantreden geblazen en zagen wij de jongens handig en beleefd in het ronddienen van thee en koek, en vlug in het verorberen. Het was duidelijk, dat verschil in nationaliteit samenging met gelijke waardeering van de schotels vol koekjes, die als sneeuw voor de zon verdwenen.
Tenslotte gaf de troep nog een leuk concert in het salon, waarbij Mevr. White voor de begeleiding zorgde. Wat de Padvinderij toch niet uit de jongens haalt. Vijfentwintig wilde, woelige jongens, dood op hun gemak, meeglunderend met de joligheid van hun liedjes in een salon, dat hun allen een uur tevoren vreemd was, tot werkelijk genoegen der toehoorders.
Aan alles komt een eind. Maar zelfs een juist opkomende regenbui doofde niet het vuur, waarmee 25 padvindershoeden de lucht ingingen en 25 padvinders hoera riepen als dank aan gastheer en gastvrouw voor het heerlijk onthaal.
Mevr. E. LOOPUYT-MAAS.