Neerlandia. Jaargang 23
(1919)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden.Ontriggeld?Ga naar voetnoot1)Er zijn in de jonaste vergadering van den Groepsraad en in Neerlandia verschillende rechtstreeksche en zijdelingsche aanvallen gedaan op de Haagsche Afdeeling van het A.N.V. en op haren voorzitter. Deze aanvallen mogen niet onbeantwoord blijven, want zij betreffen de dierbaarste belangen van ons Verbond. Ik kan daarom ook niet beloven zeer kort te zullen zijn en hoop niettemin, dat mijn stuk onverkort zal worden opgenomen. Als ik de verschillende verwijten goed heb begrepen, komen zij hierop neer, dat de Haagsche Afd., met haar voorzitter aan het hoofd, bezig is met het A.N.V. te gronde te richten; niets meer en niets minder. Wanneer ik echter naga, wat wij hier, in deze ondeugende afdeeling doen, dan kan ik niet anders zien, dan dat wij trachten het nationale leven in Den Haag op te wekken en levendig te houden en wel door, overeenkomstig het nieuwe Groepsreglement, de beginselen van het A.N.V. toe te passen. Tegenover de bewering, dat wij bezig zijn met het A.N.V. te gronde te richten, zou ik kunnen wijzen op de herlevende belangstelling (heusch ook ongerekend die der ‘gevluchte Vlamingen’, zooals men op de Groepsvergadering schamper heeft geroepen) en op het feit, dat het ledental onzer afdeeling niet meer afneemt, doch weder aan het aangroeien is, zij het dan ook nog niet met duizelingwekkende snelheid. Ik wil echter met deze opmerking niet volstaan; zij dient slechts om aan te toonen, dat wij dat ‘ten gronde richten’ nog niet zoo erg tragisch behoeven op te nemen. Het langzame tempo, waarin wij hier vooruitgaan, is mij echter een bewijs ervoor, dat in de Groep Nederland zeer hard moet worden gewerkt om de beginselen van het A.N.V. te doen doordringen, om hier te lande een gezonde belangstelling in ons nationale leven op te wekken. Dit toch is, juist volgens het nieuwe Groepsreglement, het natuurlijke doet van onze Groep. De Groep Nederland, de kern van van het A.N.V., moet zich in de eerste en voornaamste plaats wijden aan alles, wat verband houdt met ons onafhankelijk volksbestaan en met de krachtige ontwikkeling van het Nederlandsche volk. En, waarachtig, in deze tijden gebeurt er in de wereld toch wel zoo het een en ander, dat met ons onafhankelijk volksbestaan | |
[pagina 123]
| |
iets te maken heeft en waarin de leden der Groep Nederland van het A.N.V. zich als zoodanig wel eens mogen verdiepen. Of mogen wij in onze vergaderingen ons niet bezig houden met voor ons volk zoo gewichtige vraagstukken als de regeling van de Rijnvaart, de beteekenis van den volkenbond voor ons land, de stoomvaartverbinding met Zuid-Afrika, de Belgische eischen......? Wel, ik ben nog altijd trotsch op de zoo goed geslaagde openbare anti-annexionistische vergadering, die de Haagsche Afdeeling in Januari heeft gehouden. Welnu, aangemoedigd door sympathiebetuigingen van meer dan een, hoogst gewaardeerde zijde, wenschen wij hier in Den Haag in de eerste plaats het vorenaangegeven gebied onzer dierbaarste volksbelangen te betreden. Ook in andere afdeelingen ontwaakt een dergelijke belangstelling. Noemt men dit een ‘nieuwen koers’, mij goed, want de tijd is voorbij, dat men zich in afdeelingen tevreden stelt met het geven van gezellige avondjes met vertooningen van ‘verguldpartijtjes’, enz. Maar, tot de gewichtige Nederlandsche volksbelangen behoort toch ook de nationale kunst? Zeer zeker! De Haagsche Afdeeling wil dan ook ernstig trachten ook in onze kunst de belangstelling te verlevendigen. Dit is noodig en we hopen, dat onze geldmiddelen zullen toelaten, dat we onze plannen verwezenlijken; we stuiten hier echter op een misstand in de organisatie van het A.N.V.: terwijl in het bestaan van afdeelingen de erkenning ligt van het m.i. zeer juiste beginsel. dat overal in den lande plaatselijk moet worden gewerkt om de beginselen van het Verbond te doen doordringen, ontneemt men aan de afdeelingen vrijwel alle middelen om dien arbeid te verrichten. Dit is zeer jammer, want, gelijk gezegd, er is nog zeer veel te doen in de Groep Nederland! En.... maar nu komen we aan de gevoelige plek!...... Groep Nederland is een onderdeel van het geheele A.N.V., en dit Algemeen Nederlandsch Verbond noemt bij de schoone doeleinden, die het wil nastreven en waarvoor het zelfs een groot deel van de gelden der Groep Nederland opvordert: ‘Het wil bij alle Nederlanders en Stamverwanten, waar ter wereld zij zich ophouden, het bewustzijn van staméénheid wekken en treedt overal op, waar de Nederlandsche Stam kwijnt of wordt bedreigd.’ Welnu, als men zich één moet gevoelen met zijn Stamgenooten, waar ter wereld zij zich ophouden, dan mag men als Nederlander en in de eerste plaats als A.N.V. er, wel beginnen met belang te stellen in het wel en wee der stamverwante volkeren, dan mag het A.N.V. toch zeker niet doodzwijgen, wat er in het Vlaamsche en het Zuid-Afrikaansche Volk leeft, woelt en borrelt in deze groote tijden! En dan mogen die stamverwante volken toch zeker wel gevoelen, dat hun leven en hun strijd in Groep Nederland met opwekkende sympathie wordt gevolgd? En als ze hulp of aanmoediging behoeven, dan mogen ze toch zeker wel helder Nederlandsch klinkende stemmen vernemen uit een onderdeel van het Verbond, dat zoo kloek in zijn vaandel schrijft: ‘en treedt overal op, waar de Nederlandsche Stam wordt bedreigd’! Evenwel, men antwoordt mij: ‘Dat is gevaarlijk, in tweeërlei opzicht! In de eerste plaats neemt daardoor het A.N.V. zoo licht stelling tegenover de regeering van een anderen staat en dit is politiek; het A.N.V. doet niet aan politiek.’ Neen, het A.N.V. doet niet aan politiek: we zijn niet liberaal, niet anti-revolutionair, of wat ook; maar dit is geen reden om onze taak als Groot-Nederlandsche Vereeniging niet te volbrengen! Politiek? Ja, als een of andere regeering uit een staatkundig oogpunt een onderdeel van den Nederlandschen Stam bedreigt, bijvoorbeeld zooals in Fransch-Vlaanderen door een predikant, als hij in het Vlaamsch preekt, in de gevangenis te zetten, dan doet het A.N.V. aan politiek door de beweging tegen een dergelijke onderdrukking ‘met raad en daad’ te steunen. Acht men dit verderfelijke politiek, dan moet men vorenaangehaalde fiere leuzen van het Verbond laten vervallen. Mij is dan echter niet duidelijk, wat er dan nog voor het Verbond in zijn geheel overblijft, want veel van hetgeen onze propagandabriefkaarten als het doel van het A.N.V. vermelden, is reeds door andere vereenigingen overgenomen, blijkbaar omdat men op de betreffende punten niet veel van het A.N.V.-werk bespeurde. En zoo wil het Hoofdbestuur, naar het schijnt, het optreden, waar de Nederlandsche Stam kwijnt of wordt bedreigd, maar zachtjes aan overlaten aan een andere vereeniging, den Dietschen Bond; onze ‘armzwaai’ is volgens het Hoofdbestuur niet ruim genoeg om onze stamverwanten in hun strijd te bereiken...... Ik doe niet mede aan deze verloochening van de beginselen van ons Verbond! ‘Maar’, zegt men, ‘er is nog een tweede gevaar: er bestaan in de stamverwante volken diepgaande meeningsverschillen aangaande den weg, dien men naar de vrijheid moet inslaan en nu mag het A.N.V. althans de Groep Nederland daarin geen partij kiezen.’ Volkomen juist! Noch de Groep Nederland, noch een harer afdeelingen mag zich scharen aan de zijde van een der partijen, die in een stamverwant volk ontstaan. Dit heb ik niet éénmaal, maar herhaaldelijk in het openbaar beweerd, ook op de Guldensporenslagherdenking. Was ik mij er niet van bewust, dat het zeer moeilijk is, in Neerlandia meer dan een bescheiden plaatsruimte te verkrijgen (de hehoefte aan een eigen orgaan voor de Groep Nederland wordt steeds grooter) das zou ik vragen, de rede, die ik den 11den Juli jl. in Den Haag heb gehouden, in haar geheel op te nemen, opdat men zou kunnen zien, op welk standpunt ik mij, als voorzitter een er Noord-Nederlandsche Afdeeling van het A.N.V. tegenover de Vlaamsche partijen plaatsGa naar voetnoot1). Zoo kom ik dan vanzelf tot die ‘onvoorzichtige’ herdenking van den Guldensporenslag, van dien Algemeenen Vlaamschen Feestdag. Wel, als men in zijn ziel ervan overtuigd is, dat die sporenslag van de allergrootste beteekenis is geweest voor het bestaan van het Vlaamsche broedervolk niet alleen, maar ook voor de Groot Nederlandsche beschaving, wanneer men bovendien getuige is van een hernieuwden strijd op leven en dood tusschen Leliaarts en Clauwaarts, mag men dan in een Noord-Nederlandsche Afdeeling van het A.N.V., ten teeken der stameenheid die heerlijke overwinning der Vlamingen niet herdenken? En, juist als men zich buiten de Vlaamsche partijen stelt, vraagt men niet welke Vlamingen mede ten feeste komen, maar dan zijn alle Vlaamsche Vlamingen, alle Zuid-Afrikaanders, alle Groot-Nederlanders welkom! En ik gevoel dan, in mijn stambewustheid de | |
[pagina 124]
| |
roeping om van Noord-Nederlandsch standpunt den Sporenslag te herdenken en om dan den Vlaamschen Broeders voor te houden, hoe noodig het is voor het bereiken van het doel éénsgezind te zijnGa naar voetnoot2). Er ontwaakt in verschillende afdeelingen der Groep Nederland van het A.N.V. een verhoogd gevoel van samenhoorigheid met de stamverwante volken, een grootere belangstelling in hun wel en wee...... Wil men ook dit rekenen tot den ‘nieuwen koers’, dan is mij dat almede wel, mits men niet bewere, dat het niet in overeenstemming is met de beginselen van het A.N.V.! Het is mij dan ook volkomen onduidelijk, op welke gronden een Hoofdbestuurslid in het Augustusnummer van Neerlandia van ‘ontriggeld’ kon spreken. Neen, we willen niet ‘ontriggelen’, maar wel den wissel omzetten, omdat we zien aankomen, dat de Groep Nederland anders op een dood spoor loopt! K.E. OUDENDIJK. 's-Gravenhage, 14 Augustus 1919. * ** De heer Oudendijk mikt op twee schijven, op de redactie van Neerlandia dat is op het Dag. Bestuur van het Hoofdbestuur, als schrijver van het hoofdartikel Ontriggeld van verleden maand, en op het Dagel. Bestuur van Groep Nederland, dat een naschrift gaf op het artikel van den heer Suringar in datzelfde nummer. Of zijn schot op de redactie een treffer is geweest, moeten de lezers van Neerlandia nu maar zelf uitmaken. Er is over de plicht van de Afdeelingen om zich buiten alle Inmenging te houden in vraagstukken van buitenlandsche inwendige politiek, al zooveel geschreven dat nieuw betoog slechts herhaling kan zijn in anderen vorm. Een nuchtere vraag moge nog volstaan: zijn het alleen de besturen van de Afd. Den Haag en die van Delft, en die van twee Studentenafdeelingen, die in dezen het ware standpunt van de Groep begrijpen? Hebben alle andere Afdeelingsbesturen en de Groepsraad het om die reden bij het verkeerde eind, om niet van het Hoofdbestuur ook nog te spreken? Laten wij liever vaststellen dat de goede bedoelingen van ons allen boven verdenking zijn, maar dat ter wille van de eenheid diegene, die meent dat hij wat meer mag doen dan een ander, zich dient te schikken in het vrijwillig aanvaarde verband. Dat het bestuur der Afd. Den Haag en aan het hoofd daarvan zijn geachte Voorzitter, met ijver voor ons Verbond werkt, dat is door de redactie ontkend noch betwijfeld en behoefde dus tegenover haar geen verweer. Één ding merkt zij daarbij echter op: ook den Haag zij voorzichtig met vraagstukken als Rijnvaart, Volkerenbond en Stoomvaartlijn op Z.A. Dergelijke onderwerpen moeten eerst grondig zijn bestudeerd, eer men ze in een vergadering waarvan de pers verslag doet, ter bespreking toelaat. Nu zijn het vaak als balletjes, die door een welwillende maar der zake geheel onkundige uit tijdverdrijf worden opgegooid. Slechts oppervlakkigen lezen dan met genoegen in het morgenblad dat in een afdeeling van het Verbond, weer eens flink tegen het niets doen van het Hoofdbestuur en Groepsbestuur is van leer getrokken. Maar wie beter weet, vindt het jammer dat zoo lichtvaardig met zware problemen wordt omgesprongen. Zulk luchthartig gedoe, zelfs al is het in den Haag, doet bij ernstige landgenooten aan het Verbond veel kwaad. Want zij denken dat dit de werkwijze is van het geheel. Daarom: geeft den stoot aan wat gij meent dat door gezamelijke kracht ten goede kan worden gedaan; maakt vraagstukken als bovengenoemde aanhangig bij Groeps- of Hoofdbestuur. Gij zult dan ervaren dat ook in dit opzicht reeds veel is gedaan. Maar doet het steeds na grondige voorbereiding of als U zelf daartoe de gelegenheid ontbreekt, lokt die bij anderen uit. Elk ding zijn gerak. En - oude koers, nieuwe koers? Er is maar één koers: onze Statuten Wat nieuw is, dat is bij velen in het Verbond de verhoogde werklust en werkkracht. Die zeker niet het minst in den Haag waar te nemen, is een verblijding. RED.
Van de gelegenheid om hieraan nog een woord toe te voegen maakt het D.B. van Groep Nederland gaarne gebruik:
Met de ongetwijfeld belangrijke beschouwingen van den Heer Oudendijk over het vraagstuk, dat thans de leden van het Verbond in Nederland bezig houdt, kan, zoolang deze niet loopen over de Vlaamsche aangelegenheden, ieder goed Verbondslid, elk warm voelend Nederlander volkomen instemmen. Wie zou gaarne een plaats bekleeden in de leiding eener Vereeniging, waarvan geen stuwkracht uitgaat, waarin niet de ernstige wil voorzit om onverpoosd te arbeiden aan de verwezenlijking van haar doel? In het vorig nummer van Neerlandia hebben wij zelf ook gewezen op de schoone taak, die Groep Nederland heeft te vervullen en daarbij enkele zaken genoemd, die in behandeling moeten worden genomen. Daaraan | |
[pagina 125]
| |
zijn vele toe te voegen en in de eerste plaats is het zeker de taak der Groep om in deze voor ons land zoo moeilijke dagen leiding te geven en op te komen voor onze nationale belangen. Waarom men aan de afdeelingen vrijwel alle middelen ontneemt om dien arbeid te verrichten, licht de Heer Oudendijk niet toe, en is ook niet duidelijk. De plaatselijke werkzaamheid wordt immers niet belemmerd. De kracht echter zit ook hier in de eenheid van het gansche land; in de Groep is dat de Groepsraad. Terechtspreekt de heer Oudendijk van ‘de gevoelige plek’. Wij zouden willen zeggen, dat in het betoog van den geachten inzender die gevoelige plek, n.l. de Vlaamsche aangelegenheden, ook de zwakke plek is; dat allen, die den toestand nuchter en met het oog op de belangen van ons land en van de Vlamingen overzien, tot geen andere gevolgtrekking kunnen komen dan dat men zich thans van elke betooging voor de Vlamingen in ons land behoort te onthouden. Ook de Heer Oudendijk moet de juistheid van dit standpunt ten slotte erkennen, waar hij immers zegt dat ‘noch de Groep Nederland noch één harer afdeelingen zich mag scharen aan de zijde van één der partijen, die in een stamverwant volk ontstaan’ |
|