België's eischen ten aanzien van Nederland, ter conferentie voorgebracht, zijn niet te verwezenlijken zonder het bestaan zelf van Nederland aan te tasten; en een Nederland, dat zich tegen zoodanigen toeleg te weer stelt, zal begrip en steun voor zijne belangen vinden bij meer dan één der overwinnaars zelven.
België heeft dit niet ingezien en zich eene zware teleurstelling bereid, die koel beraad gemakkelijk hadde voorkomen. Nederland heeft van zijn diplomatiek succes met groote terughoudendheid gewag gemaakt. Het is niet zijn wensch, noch zijn belang, dat aan België de verwezenlijking van eenig billijk verlangen ontga. Een verbitterd, een verarmd, een op avontuur belust België is voor ons een slechte buur. Nederland is alsnog bereid, omtrent maatregelen van rivierbeheer, omtrent verruiming en verzekering van België's uitwegen te water, met België in overleg te treden. Het is een leugen dat Nederland vóór 1914 van zijn Scheldebezit gebruik gemaakt heeft, om Antwerpens bloei te belagen; een leugen dat Nederland's bezit van Zuid-Limburg in 1914 de verdediging van België bemoeilijkt heeft. Tot nakoming van zijn deel in militaire verplichtingen, die de Volkenbond, waartoe Nederland en België gezamenlijk zullen behooren, gerechtigd zal zijn met en voor ons beiden vast te stellen, zal men Nederland bereid vinden. Niet tot opoffering van souvereiniteitsrechten in het eenzijdig gewaardeerd belang van België's verdediging, als ware deze een vraagstuk op zich zelf, waarvoor alle ander belang had te wijken.
Het zou, in het afgetrokkene, voor België aangenamer zijn, zich geheel nieuw te kunnen constitueeren zooals het in zijn stoutste droomen dit slechts had kunnen verlangen. Welk een België zou er te maken zijn, indien men terug mocht tot de Pacificatie van Gent! Echter heeft men nooit vernomen dat België Duinkerken terugvorderde of Douai of Valenciennes. Het begreep dat eventueele wenschen in die richting onmiddellijk zouden afstuiten op de werkelijkheid van een levend Frankrijk dat gedeelten van den oud-Bourgondischen staat onverbrekelijk met zich heeft kunnen verbinden. Met een België, dat geen overeenkomstig begrip toonen kan voor de hechtheid van het Nederlandsche volksverband, worden wij het nu noch ooit eens.
Een nabuur, wiens goeden wil in gewichtige zaken van gemeenschappelijk belang men noodig heeft en verkrijgen kan, te noodzaken eene waarheid als deze nu nogmaals te herhalen, is geen wijs staatsbeleid. Wij zullen met die waarschuwingen niet verder gaan. Wil België de goede kaarten die het nóg in de hand heeft alle verspelen, wij zullen het in ons beider belang ernstig betreuren, maar om het te verhinderen kunnen wij nu waarlijk niets meer doen, dan wij reeds gedaan hebben. Tot dusver heeft de regeering, waartoe de heer Hijmans behoort, in deze geheele zaak niets gedaan dan Nederland voor het hoofd te stooten, en Parijs heeft het hem niet eenmaal dank geweten. Intusschen, dit beleid blijve ter beoordeeling van de natie zelve in wier belang het heette te worden gevoerd. Voor ons begint de tijd te naderen, zoo hij niet reeds aanbrak, dat wij tot het annexionisme het zwijgen hebben te doen. Dien klapperenden windmolen kunnen en willen wij niet overschreeuwen. Maar wie van dreigementen tot de daad zou willen overgaan, zal ontwaren, dat hij ons ten volle op onze hoede heeft gebracht.
En wat de waterwegen betreft, is het de Belgische regeering die, voor haar deel, uitvoering te geven heeft aan de door haar, niet door ons, uitgelokte Parijsche beslissing. Wij hebben maar één woord, en het is gegeven bij monde van den heer Van Karnebeek. Wil België den weg van het gemeen overleg op, dan ligt die open. Ook te dezen aanzien behoeven noch wenschen wij iets te herhalen. Ons blijft slechts over te besluiten met een ‘tot weerziens’. Aan België de keus, of het een ontmoeting van vrienden of van vijanden wezen zal.
H.T. COLENBRANDER.