Neerlandia. Jaargang 23
(1919)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.De Ambachtsschool en Centrale Werkplaats te Kaban Djahé.Ga naar voetnoot1)In Kaban Djahé, de plaats, waar de kontroleur van de Karo-Bataklanden woont, is in 1915 een ambachtsinrichting voor Batakse jongens opgericht, een tweede uiting van Dr. Janssen's grote belangstelling voor de Batakkers. Met de leiding van deze school werd de Hr. van Bendegom belast, een jong bouwkundige, die na al enige jaren in 't land te zijn geweest op het punt stond Indië wegens gezondheidsredenen te verlaten. Gaarne nam hij het voorstel van den Hr. Janssen op de gezonde Batak hoogvlakte zich een nieuwe werkkring te scheppen aan. In de keuze van de Hr. van Bendegom is men gelukkig geweest; met hart en ziel werken zowel hij als zijn vrouw, wat het internaat betreft, voor het heil van de Batakse jongens. Gemakkelik lijkt me die taak niet; immers de eisen, die men aan Inlandse kinderen stelt en die men als opvoeder zichzelf moet stellen, zijn anders dan bij Europese kinderen. Ook werd aanvankelik aan het welslagen getwijfeld; de Batakker heette wel helder genoeg, doch gedegenereerd te zijn als gevolg van zijn lange afgeslotenheid. De inrichting bestaat nu vier jaren en zeer bevredigend mag men het noemen, dat de dagelikse onkosten ongeveer door de baten worden bestreden. Om zich op de hoogte te stellen van reeds bestaande inrichtingen van dezen aard ging de Hr. v. B. het vakonderwijs van de Zending in Sidikaling (Tapanoeli) bestuderen, waarvan hij niet bevredigd terugkeerde, Het geheel deed hem te veel denken aan een Hollandse timmerwerkplaats, te weinig aan een onderwijsinrichting. Anders was dit in Lagoe Boti, waar de Rijnse Zending een Industrieschool heeft opgericht in een tijd, toen er hier nog niets aan de Batakkers werd gedaan. Behalve smeden, wagenmaken en meubel-maken, ziet men er ook een boekdrukker en -binder aan 't werk, terwijl weer andere leerlingen zich toeleggen op het omgaan met motoren. Alle begin is moeilik; hiermee zal de Hr. v. Bendegom het geheel eens zijn. Voor en na kwamen en gingen leerlingen, wanneer ze zagen, dat ze niet binnen voor hen afzienbare tijd het tot bedreven werkman konden brengen. Weer anderen vonden de orde en tucht te bezwaarlik, of waren te zeer behept met ziekte om ooit geregeld te kunnen werken. In 1916 kwamen zeven leerlingen in zo verwaarloosde toestand, dat opname in de barak der zending en gehele afzondering noodzakelik was. Dat een internaat heilzaam werkt is buiten kijf, want wil men een inlander tot geregelde arbeid brengen, dan moet hij eerst opgevoed worden om dit te kunnen. Men zal hem uit zijn vroegere omgeving moeten halen, en toch niet te ver van zijn oude omgeving. Het internaatLeerlingen der Ambachtschool.
| |
[pagina 68]
| |
voedt ze op en bereidt ze voor op het geregeld werken in de werkplaats. Gewoonlik komen de jongens ondervoed, zonder kleding en vervuild; na een paar weken zijn ze niet meer te herkennen met hun wit en blauw gestreepte baadjes, kortgeknipt haar en goedgewassen huid. Terwijl ze vroeger door de kampong lanterfantten, werkten wanneer de honger dit gebood, verder om geen uur of tijd zich bekommerden, hebben ze spoedig geleerd op tijd te zijn, en het gereedschap netjes te houden. Evenals op een Europeese kostschool hebben de jongens om beurten de week, de jongen van de week is tevens kok. Om 5.30, de algemene reveille, gaat hij zich met de anderen aan de rivier wassen, daarna maakt hij 't ontbijt klaar, want om 8 uur presies moeten de tafels gereed zijn en het eten opgeschept. Menige Europeese kok zou een voorbeeld aan deze Batakse jongens kunnen nemen, zo keurig ziet alles er uit. Maar, o wee, als de boel minder netjes is, dan volgt straf in de vorm van inhouding van een deel van 't weekgeld. De slaapkamers zijn aparte gebouwtjes en geheel van atap gemaakt; er binnen ziet men drie slaaptafels, waarop matten liggen, ook vindt men er een deken, want soms kan het vinnig koud zijn. De wanden zijn versierd met Europeese reklame-platen, wat me aan een echte jongenskamer deed denken. Wat een tegenstelling met de vunze, donkere, eet, woon- en slaapvertrekken van Batakse huizen, waar geen zonnestraaltje kan verdwalen. Daar de meeste leerlingen geen of zeer gebrekkige schoolkennis hebben genoten, zodat ze niet in staat zijn eenvoudige berekeningen te maken, bleek aanvullend onderwijs nodig. Toch werd voorlopig geen voorbereidende school aan de inrichting verbonden; immers het doel is niet opzichters te kweken doch flinke handwerkslieden. De ondervinding heeft op andere plaatsen geleerd, dat waar het lager onderwijs te veel op de voorgrond treedt, men het eigenaardig verschijnsel ziet gebeuren, dat de jongelui de ambachtschool verlaten om op een der kantoren in Medan een plaatsje als ‘krani’ in te nemen, want zonder handenarbeid zijn brood te verdienen staat voornamer. Hiermee wil ik niet zeggen, dat het volksonderwijs niet verbeterd moet worden, maar in de eerste plaats is het op de Karo-hoogvlakte er om te doen goede handwerkslieden te kweken en daarvoor is de ambachtsinrichting met de centrale werkplaats, waar de leerlingen prakties worden onderwezen, voldoende. De ambachtsinrichting werd definitief geopend op de eerste Junie 1915. Voor die tijd werkten de eerst aangekomen leerlingen aan het maken van tijdelijke gebouwen of verrichtten kleine herstellingen aan woningen, ossekarren, meubelen enz. Daar voor de opleiding voor de praktijk, praktijk vereist wordt, worden grotere en kleinere werken voor derden aangenomen. De pas aangekomen leerlingen beginnen met zaagoefeningen onder toezicht van een Chineese voorwerker. Wanneer ze dit voldoende kennen schuiven ze op naar een andere afdeling. Naar gelang van hun bekwaamheid worden ze later in timmerlieden en wagenmakers gesplitst. Toen er na enige maanden van geregeld werken een minder aangename stemming onder de jongens kwam, één zonder opgave van redenen ontslag vroeg, waarschijnlijk omdat hij geen honger meer had, en genezen was van de schurft, waarvoor hij geruime tijd onder behandeling was genomen; weer anderen zich verzetten tegen het gezag, werd een week vakansie gegeven. Dit wordt nu geregeld om de drie maanden gedaan. Het terugkomen is ondanks de straffen, het korter of langer inhouden van zakgeld, nog steeds zeer willekeurig. Maar hoe kunnen we dit ook anders verwachten, immers voor hen beteekent tijd nog geen geld, vooral niet, wanneer ze weer terug zijn geweest in hun vroegere omgeving van vrijheid, blijheid. Verheugend moeten wij het verschijnsel noemen, dat het plichtsbesef hen doet terugkeren, al hebben ze dan ook de zon een keertje vaker in de kampong zien ondergaan, dan geoorloofd was. Door de leerlingen zijn verschillende werken uitgevoerd; ze hebben meegewerkt aan de bouw van de Leprozenkolonie Lao Si Momo, deuren en vensters, vloeren en zolders voor huizen in Brastagi gemaakt. Voor deze werkzaamheden werden de jongens betaald, waarbij de oudsten een dagloon van 70 sents bereikten. Bij het gereed zijn van ieder werkstuk wordt met de jongens de werkelike kosten van het stuk berekend, en in hun bijzijn aan aannemers verkocht. Dit wordt gedaan, omdat de jongens als vele jonge mensen dikwijls een te hoge dunk van zichzelf hebben. Ze zien nu, dat ze werkelik nog niet snel genoeg werken, waardoor de stukken beneden de kostende prijs worden verkocht. De afdeling timmerlieden telde in 1917 negen leerlingen, de wagenmakerij acht en de goudsmederij, die ingesteld werd, toen bleek, dat deze kunst begon uit te sterven, twee leerlingen. Behalve sieraden voor eigen gebruik maken ze ook op bestelling dasspelden, ringen en speldjes voor Europeese tooi, waarbij ze dan geleid door hun verbeeldingskracht aardige versieringen ontwerpen. Het pletten en draadtrekken wordt met weinig hulpmiddelen verricht en men verbaast zich, hoe het mogelik is, dat ze er zulke fijne bewerkingen mee kunnen verrichten. Om te laten zien, dat men met zijn tijd meegaat in de Bataklanden, wil ik tot besluit nog vertellen van een schoolreisje, dat onlangs door de oudste leerlingen van de school werd gemaakt. Bij de teorie-lessen bleek steeds duideliker hoe wenselik het voor de jongelui was dat zij hun gezichtskring eens verruimden, want van de samenleving buiten hun eigen Karolandje hadden ze al heel weinig begrip. Van de hoogste klassen hadden, op twee jongens na, niet één een straat gezien, evenmin een plein, laat staan een stoomschip of een spoortrein. Bedenken we dan, dat een Hollandse jongen, ook al woont hij op de Drentse of Brabantse hei, op zijn 5e jaar deze zaken meestal kent. Stel u dan voor hun bewondering voor een huis, dat meer dan één verdieping heeft, hun verrassing in een ‘pabriek ajer batoe’ - ijsfabriek - en een ‘pabriek lampoe’ - elektriese sentrale en nog zo veel andere zaken, die de metropool Medan kan bieden. Zes dagen waren de jongens met hun direkteur op reis en achtereenvolgens werden o.a. bezocht de werkplaats van de Deli Spoorweg Mij, en de Telefoon Sentrale, de Bioskoop, waar toevalligerwijze juist een film werd vertoond over schepen, auto's, treinen, races, vliegmachines, kortom het jeugdig brein des Bataks zal geduizeld hebben. Toevallig lag een boot van de Paketvaart in de haven Belawan en de kapitein van de ‘Melchior Treub’ gaf toestemming de boot te bekijken, en evenals voor ‘volbloed’ Hollandse jongens was de vrieskamer de grootste merkwaardigheid voor hen. Toen de 6de dag aanbrak | |
[pagina 69]
| |
en de jongens weer naar boven gingen, werd hun twee dagen verlof gegeven om verslag van hun wederwaardigheden aan hun ouders te doen. Wanneer wij nog een tiental jaren, misschien korter, misschien langer, verder zijn, zullen vele van die begeerlike dingen van ‘beneden’ ook ‘boven’ worden aangetroffen. De Bataklanden zullen in het wereldverkeer zijn opgenomen, zodra de nieuwe weg, dwars door Sumatra, gereed is. Door de voortdurende aanraking met anderen zullen zij zich naar alle kanten kannen ontwikkelen en het volk, nog dommelend in oude gedachten, zal ontwaken en naar we mogen verwachten zich aanpassen aan de veranderde omstandigheden, want reeds nu is gebleken, dat de Batak minder starbehoudend is dan vele dergelike volken.
Médan. G. ANDREAE. |
|