Neerlandia. Jaargang 23
(1919)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||
Aan de Nederlanders in het Buitenland.Ga naar voetnoot1)‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid.’ Nieuwe toestanden, nieuwe verhoudingen, nieuwe vooruitzichten dus, voor alles en allen. Voor ons Nederlanders ook. Al zijn wij niet rechtstreeks in den wereldoorlog betrokken geweest, wij hebben zijn invloed duchtig ondervonden, op zedelijk, geestelijk en oeconomisch gebied. Ons volk is in de laatste vier jaren aanmerkelijk verarmd en staat voor een duister tijdperk van ontzaggelijke inspanning. Wij zullen de slechte elementen onder ons moeten terugwijzen - als overal - en wat er goddank overvloedig goeds is in ons Nederlandsche volkskarakter, zullen wij door toewijding en geestkracht tot hoogere ontwikkeling moeten brengen. En wij, die in ons land wonen, wij hebben in den komenden strijd om een eervol en veilig bestaan, ons mooie verleden waardig, den steun en de toewijding noodig van de besten onzer landgenooten in den vreemde. Maar ook zij hebben onzen steun noodig! Er is bestendige wisselwerking tusschen hen en ons! Naarmate het moederland hooger in eere staat, naar die mate worden de Nederlanders in den vreemde beoordeeld. Maar ook omgekeerd! Onze hoogheid is de hunne, onze welvaart de hunne. Zij daarentegen zijn als vertegenwoordigers van ons volk en onzen stam, aansprakelijk voor het dragen van ook onzen naam!
Wij doen een beroep op U, Nederlander, die dit leest. En op allen in uwe omgeving, die het mede zullen lezen of uit uw mond overtuigend zullen hooren. Samen moeten wij ons inspannen om ieder naar zijn krachten, aansluiting te bevorderen van de goede elementen onder onze landgenooten, tot gemeenschappelijken dienst in de handhaving van ons nationale karakter en van onze Nederlandsche taal in zijn vele schakeeringen. En wij moeten zinnen op middelen om behalve onze geestelijke, ook onze stoffelijke belangen krachtig te bevorderen. Wij vragen van U een verdubbelde inspanning, van U en van uw Nederlandsche omgeving. Veel meer dan vroeger moet ons Verbond aan zijn doel beantwoorden. Vergeet niet dat waar in de laatste jaren in alle geledingen der maatschappij de leemten sterker tot het bewustzijn zijn doorgedrongen, zoo ook natuurlijk ons Verbond duidelijk zijn leemten heeft ontdekt, in het bijzonder in zijn verhoudingen tot het Buitenland. Wij moeten aan het werk, zoo spoedig mogelijk. Wij hebben daarbij noodig hoofd en hand en hart.
Ten einde vaste gegevens te hebben voor de werkmethode over en weer, vragen wij U nauwkeurige overweging, onderzoek en overleg in den kring, dien gij mede beheerscht, ten opzichte van de volgende punten. Er zullen misschien ontbreken, die in uwe omgeving voor ons gemeenschappelijk doel gewenscht en uitvoerbaar worden geacht. Deelt ze ons mee. Er zullen misschien bij zijn, die bij U overbodig of onuitvoerbaar zijn. Die zullen U niet hinderen, maar toch ook tot nadenken stemmen. Laat Uwe gedachten over alles gaan, antwoordt na rijp overleg en na zooveel mogelijk voorloopig onderzoek, wat uw kring van Nederlanders ernstig wil en kan ter hand nemen. Licht ons voor, zoodat wij Uw omgeving leeren kennen, haar goede gezindheid, haar invloed, en dat alles zoo dat wij een juist beeld daarvan krijgen, en op onze beurt in staat zijn de velen in te lichten, die zich tot ons wenden om betrouwbare gegevens.
De ons voor oogen staande vragen zijn:
| |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
Wij hopen en vertrouwen dat gij, bezield met dezelfde goede bedoelingen als wij, U aan den hernieuwden arbeid zult zetten, ten bate van ons vaderland en van den geheelen Nederlandschen stam. Wij zoeken licht in de gegevens en trouwe volharding in onzen gemeenschappelijken hoopvollen arbeid. Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Alg. Voorz. Elisabeth Baelde, Alg. Ondervoorzitster. Mr. B. de Gaay Fortman, Alg. Secr.-Penningm. Dordrecht, Jan. 1919. |
|