moeilijk bezwaar tegen maken, wanneer de uitgevers een vorm der aankondigingen, in welke taal ze ook gesteld zijn, behoorlijk doen nazien. Er is geen twijfel aan, of één der redactieleden is tot die niet zoo zware taak bereid: een die de taaleigenaardigheden wat kent. Veel werk is dat niet; een goed werk in elk geval. Soms zijn de aankondigingen, wat den vorm betreft, zóó gebrekkig, ja monsterachtig, dat men lust zou hebben te vragen: schaamt de uitgever, schaamt het blad er zich niet voor?
Wanneer alle uitgevers hiermee mochten instemmen zal ook hier veel voor de taalontwikkeling van ons volk kunnen gedaan worden, dat eer het gebrekkige dan het goede tracht na te praten. We lijden wel veel onder het ‘Ersatz’-misbruik helaas! Veel ploertigheid kan nog uit de taal. onze taal althans, verbannen worden. (w.g.) Mr. R. VORSTMAN.
Den Haag, 26 Juli 1918.