Ingezonden.
De voedselvoorziening der Nederlanders in het Buitenland.
Naar aanleiding van het ingezonden artikel van den heer Spengler in het Juli-nummer van ‘Neerlandia’ en het naschrift van de redactie ben ik zoo vrij het volgende op te merken.
Wij Nederlanders in het buitenland denken werkelijk niet licht over de moeilijkheden, die de Nederlanders in het eigen land gedurende den oorlog zijn gaan ondervinden. Maar de meeste Nederlanders in Nederland denken bijna in 't geheel niet over de moeilijkheden, die de Nederlanders in het buitenland ondervinden. Het Hoofdbestuur van het A.N.V. kent die moeilijkheden, behoort ze tenminste te kennen, het Hoofdbestuur kent ook de moeilijkheden, die er bestaan om de Nederlanders in het buitenland de liefde en aanhankelijkheid tot het vaderland te doen blijven behouden en te vermijden, dat zij eene vreemde nationaliteit gaan verwerven. Het is mij daarom ten eenen male onbegrijpelijk, dat de redactie geene andere woorden als commentaar op het geschrijf van den heer Spengler heeft gevonden dan die in haar naschrift.
De onverschillige toon, die de heer Spengler aanslaat ten aanzien van de Nederlanders in het buitenland, kan er weinig toe bijdragen ons te overtuigen, dat de heer Spengler en wij in het buitenland broeders van één vaderland zijn, die elkaar moeten helpen en bijstaan, in ieder geval echter geeft hij er blijk van (en helaas wel velen met hem) niet te begrijpen, waarom het eigenlijk gaat. Wij in het buitenland deelen wel in alle nooden en lasten der vreemde natie, maar wij deelen nog lang niet in al hare voordeelen en wij brengen vele van deze voordeelen aan ons nederlanderschap ten offer. Indien de heer Spengler zulks niet weet, waarom dan zijn geschrijf?.... Werkelijk, Mijnheer Spengler, het gaat er bij onze verontwaardiging niet om, of wij een stuk kaas of een kluitje boter uit Nederland krijgen, maar om de liefde, die ons vaderland ons bewijst voor de trouw, waarmede wij ons nederlanderschap, onder vele moeilijkheden dikwijls, hoog houden. En daar werkt een stuk kaas en een kluitje boter in omstandigheden, die ik den heer Spengler nooit toewensch, dikwijls wonderen. Waar niets is, heeft de keizer zijn recht verloren, dat weten wij ook, maar wij hadden reeds gebrek aan het noodige, toen Nederland alles nog in overvloed had en ook toen liet men ons vrijmoedig deelen in de nooden van de vreemde natie. Of de heer Van Hoogstraten zijn oordeel over de houding van Nederland en zijne regeering zeer gewijzigd heeft, geloof ik dan ook niet, wij in Duitschland kunnen tenminste over hetgeen men voor ons gedaan heeft, helaas niet geheel tevreden zijn.
OTTO ROMPELMAN,
Secretaris der Afd. Leipzig A.N.V.
Over dit onderwerp kwamen, even voor het afdrukken van dit nummer, nog meer stukken in. De Redactie hoopt er in het volgend nummer nog een en ander van te plaatsen.