Neerlandia. Jaargang 22
(1918)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederland. | |
Prof. Dr. Jan te Winkel.De dagbladen hebben het ons meegedeeld, dat Prof. te Winkel tegen 16 September eervol ontslag uit zijn ambt heeft gevraagd en dat hij Maandag 10 Juni zijn laatste college heeft gegeven. Niet zonder een gevoel van weemoed zal deze krachtige zeventigjarige het verzoek hebben neergeschreven om ontslagen te worden van een taak, wier vervulling hem zoo dierbaar was. Hij zal er stellig tegen hebben opgezien, zooals hij ook met eenige ontroering den dag zal hebben zien naderen, waarop hij voor 't laatst hen voor zich zou hebben, wier belangen hem ter harte gingen. Professor te Winkel immers was een vriend van zijn leerlingen! Dat weten allen, die met hem in aanraking kwamen, maar vooral zij, die het voorrecht hadden onder zijn even voortreffelijke als belangstellende leiding hun studie te voltooien. Zelf onvermoeid werker, was hij altijd weer bereid zijn bezielende aandacht te schenken aan iedere moeielijkheid, die zich voordeed aan den jeugdigen vorscher, die zijn hulp had ingeroepen om den weg der wetenschap te vinden, der echte, degelijke wetenschap, die wars van oppervlakkig dilettantisme, de waarheid tot eenig object heeft. Het werk zijner leerlingen kan 't het best getuigen, hoe hij in hen heeft gevest een stevigen grondslag, hoe hij hun te schenken wist door woord en daad lust tot den arbeid, hoe hij hun schonk een gave van beteekenis voor hun later leven, een brok gelouterd idealisme. Vruchtbaar als weinige is het leven geweest van dezen hoogleeraar. Geen periode onzer letterkunde was voor zijn speurzin afgesloten. En hoe ontzaglijk veel heeft bij te voorschijn gebracht en in een zuiver | |
[pagina 91]
| |
licht gesteld. Was hij het niet, om maar iets te noemen van blijvende beteekenis, die in 1887/1888 door zijn rijk gedocumenteerd en van bewondering getuigend opstel: ‘De Speelbaarheid van Vondel's Tooneelstukken’Ga naar voetnoot1) den stoot gaf tot eene herleving van de belangstelling voor het werk van onzen hoofddichter, die in de scheppingen van Royaards haar hoogste uiting vond, terwijl hij reeds 6 jaar vroeger in zijn ‘Bladzijden uit de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde’ een voortreffelijke studie geleverd had over ‘Vondel als treurspeldichter,’ die het beste mag heeten, dat ooit op dit gebied geschreven is? Voor alles getuigt echter van zijn ongemeene werkkracht, zijn helderen levenskijk, zijn diepe historische kennis, zijn geschoolden kunstzin ‘De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde’Ga naar voetnoot2), die spoedig geheel voltooid den ernstigen werker een bron zal blijven van opwekking om zich te verdiepen in de letterkunde van vroegere en latere eeuwen, omdat hij een leidsman gevonden heeft, die hem doet begrijpen, bewonderen en liefhebben. Men voelt al lezend welk een arbeid aan dit boek ten grondslag ligt, welk een hooge geestkracht zich hier uit, de tafereelen scheppend, waarin wij de letterkundige figuren zien gegroepeerd, oprijzend met hun geesteskinderen. Meer nog is echter ‘De Ontwikkelingsgang’. Hij is bovendien een vraagbaak omtrent personen en feiten, wier vermelding anderen onnoodig scheen. Dat geeft het boek een bizondere waarde! Nimmer zoekt men vergeefs; naast de groote vindt men ook de middelmatige poëeten, wier beteekenis voor de kennis eener periode niet mag worden vergeten. Vele andere werken op letterkundig gebied zal ik stilzwijgend voorbijgaan, want geheel onvolledig zou mijne beknopte waardeering zijn, indien ik de taalgeleerde werken van Dr. te Winkel onvermeld liet, want ook de taal en hare geschiedenis vond in hem een wakkeren, kundigen beoefenaar. Van hare wording af tot aan haar hoogsten bloei heeft hij haar in al hare verscheidenheden en eigenaardigheden nagespeurd en hare ontwikkeling vastgelegd in een aantal boeken, die voor iederen taalbeoefenaar onmisbaar zijn. Scherpe opmerkingsgave treft men hier aan, onmisbaar voor dengene, die vooral ook de dialecten aan een taal volhardende studie onderwierp. Dat zijn zeldzame geleerdheid op taalgebied ook elders de aandacht trok blijkt uit zijn ‘Geschichte der niederländischen Sprache’, later ook in het Nederlandsch verschenen. Een nog steeds actueel artikel over de taal (Taal en Letteren) verscheen in 1898 in ‘Een Halve Eeuw’Ga naar voetnoot3). Vooral echter de letterkunde heeft Dr. te Winkel's belangstelling gewekt en aan haar heeft hij zich geheel gewijd, wijdt hij zich nog. Zij, die hem van nabij kennen, weten hoe gestaag hij steeds nog arbeidt en dat wij gerust mogen verwachten dat hij 't werk, dat hij ter hand neemt, zal voltooien. Dat het een groot geleerde immer gelukt ‘mensch’ te blijven, zal wel niemand beweren. Prof. te Winkel is dat gelukt. In zijn studeerkamer is zijn hart blijven kloppen voor land en volk. Als hij naar buiten trad, kwam dat telkens weer aan 't licht. Uit volle borst heeft hij gezongen menigmaal het vaderlandsche lied te midden der jongeren, die hem terecht benijdden omzijn ongeveinsde levensvreugde. In het lief en leed van zijn land en volk heeft hij gedeeld zijn leven lang. Ook in het leed! Wie verhief zoo waardig als hij zijne stem tegen het onrecht, onzen stamgenooten aangedaan in 't verre Africa? Was hij niet bereid het voorzitterschap te aanvaarden van het Comité voor Nederlandsche kinderen in den Vreemde? Mogen nog vele jaren zijn deel zijn, waarin het hem gegeven worde te kunnen voortarbeiden! ‘In eervolle rust!’ Ik kan moeilijk een glimlach onderdrukken, als ik deze woorden met zijn naam verbonden denk, want arbeid is zijn leven, zijn leven is arbeid. Dr. A. SCHILLINGS.
Naschrift: De redactie heeft den voorrang gegeven aan dit geestdriftig artikel van een leerling van Prof. Te Winkel. Zij behoudt zich echter voor te harer tijd zijn verdiensten te schetsen tegenover het Verbond. |
|