vrijwel onwaarschijnlijk. De wereld zal het voorloopig moeten doen - hetzij er een werkelijke verzameling socialistische staten ontstond of niet - met een groot aantal nationale huishoudings, die, afgezien van alle ‘bescherming’, elk een sterk besloten eenheid zullen vormen.
* * *
Wat wij in dezen oorlog nu verder hebben kunnen waarnemen omtrent de doordringing van het nationalisme tot diep in de gelederen der socialisten, is dus slechts een openbaring van de bewustwording bij dezen van de grondwaarheid, dat de verwezenlijking van hun droombeeld ten nauwste samenhangt met de redding van hun eigen volk uit den ondergang, waarmee deze oorlog ze ieder op hun beurt bedreigt. Wel verre van een ontrouw aan hun beginsel en aan hun levenswensch, was hier integendeel een zich vastklampen aan de eerste voorwaarde om hun beginsel toe te passen. Wat neerplofte, was de waan der internationale broederschap; nu de bestaande machten en krachten, door het uitroepen van den oorlog, de wederzijdsche belangenstrijd der volkeren op de spits dreven. Dat tijdens dezen oorlog de socialisten tot besef kwamen van hun dubbel belang bij de eigen nationale volksgemeenschap, was dus volkomen logisch. En evenzeer derhalve dat onder den oorlog het nationaliseering-princiep naar beide zijden uitgroeide: èn als een gevoelswaarde èn als een maatschappelijke omvormingskracht.
Het omgekeerde is niet minder waarneembaar: ik bedoel, de groei van het besef, dat alle nationalisme tot eerste voorwaarde heeft een versterking der alzijdige volkskracht: economisch, geestelijk, lichamelijk, zedelijk.
Een eerste treffend voorbeeld is de Vlaamsche Beweging - ik hoop niet, dat zelfs een objectief vaststellen van haar levensuitingen een deel mijner lezers den schrik op het lijf zal jagen! - Jaren geleden had ik getracht het besef levendig te maken, dat zij nooit iets zou bereiken, indien zij zich niet allereerst omzette in een krachtige sociale werkzaamheid van volksverheffing. En nu heeft de oorlog hier bereikt, wat zoo'n enkele opwekking van een enkeling toch altijd maar sporadisch vermag: hij heeft inderdaad de Vlamingen doordrongen van de noodzakelijkheid, om zich met den grootsten ernst op die alzijdige volksverheffing te werpen. Velen zien van het aktivisme alleen den hun onaangenamen politieken kant; zij weten volstrekt niet wat er nu in Vlaanderen hard gewerkt wordt, om den geweldigen achterstand in de volkscultuur, die het volk ook economisch zoo drukt - gelijk Lodewijk de Raet vooral zoo treffelijk heeft in het licht gesteld - in te halen. Het Vlaamsch nationalisme stelt zich thans een groote taak, van opvoedenden, socialen aard. Het voelt, dat de vraag van het toekomstig volksbestaan der Vlamingen niet alleen ligt in het wekken van het politieke volksbesef; in het verzekeren van een politiek zelfbeschikkingsrecht. Doch dat deze beide slechts waarde hebben, als zij dienstbaar worden gemaakt aan het stoffelijk en geestelijk welzijn van het eigen volk, waarvan zij op hun beurt de voorwaarden zijn.
Heel sterk openbaart zich datzelfde ook in Engeland. Nooit zijn daar de vraagstukken van opvoeding en volksvorming, van nationale verfrissching van arbeidsmethoden, van sociale verhoudingen, zoo sterk op den voorgrond geschoven als tijdens den oorlog. Men voelt er dat men in een strijd gewikkeld is voor het toekomstig volksbestaan, die niet uit zal wezen met den vrede; dan integendeel eerst recht zal ontbranden, en dat van de wijze, waarop men het volk maatschappelijk en geestelijk weerbaar zal hebben gemaakt, die toekomst zal afhangen. ‘Social reconstruction’, ‘technical education’, ‘reorganisation of production’ zijn de vaste onderwerpen, waarmee men zich uit het oogpunt van Engelands toekomst bezighoudt; het belangwekkende tijdschrift: The Organiser is er vol van.
Het nationalisme als hoera-patriottisme heeft zeker eilaas nog allerminst afgedaan. Maar daarnaast is het nationalisme, dat diep doordrongen is van de beteekenis der Volkskrachtvraagstukken, op den voorgrond gedreven.
Zoo is onder en tijdens den oorlog het socialisme vernationaliseerd en het nationalisme versocialiseerd. Beide zijn naar elkander toegegroeid. En, gelijk in den aanvang gezegd, als het socialisme overwinnend uit den oorlog zou komen, zou daarmee het nationalisme zijn diepste wortels in ons aller leven hebben geschoten. Zonder ons eigen volksbestaan zouden wij maatschappelijk niet kunnen bestaan.
Zou nu, gelijk mr. De Lange in De Beweging betoogt, de socialiseering het middel zijn, om ons aan een blijvenden vrede te helpen?
Toen ik dat betoog las, dacht ik aan het slot van Ibsens Steunpilaren der Maatschappij.
De Steunpilaar is er tot het inzicht gebracht, dat hij er zelf waarlijk geen is. En hij meent de waarheid ontdekt te hebben, dat de vrouwen de steunpilaren van de Maatschappij zijn. Doch dan laat Ibsen zijn schoonzuster, die hem tot zelfinkeer bracht, verklaren: ‘Dan heb je een zwakke waarheid geleerd, zwager. Vrijheid en waarheid, dat zijn de steunpilaren der maatschappij.’
Zoo lijkt me ook de ontdekking van mr. De Lange, dat de socialiseering de steun van den vrede zou blijken, een zwakke en gevaarlijke waarheid.
Want die economische eenheden, die elk volk dan wezen zal, zullen tegenover elkander nog heel anders staan dan de Naties van vóór den oorlog. Zeker zullen zij onderling goederenruil hebben te drijven. Zij zullen elkander noodig hebben. Maar hoe licht zouden zij ook in verhoudingen kunnen geraken, waarbij hun wederzijdsche belangen tegen elkaar dreigen aan te botsen? Hebben wij in dezen oorlog niet kunnen waarnemen, hoe zelfs een politiek verbond Oostenrijk en Hongarije niet belet heeft wederkeerige tegenstrijdige belangen tegen elkander te verdedigen? Hebben Beieren en Pruisen geen moeilijkheden onderling gekend? Staan nu niet bijna alle volkeren meer tegenover elkander, dan dat zij samenwerken?
In een Europa, waarin de staten alle socialistische republieken zouden zijn, zouden zeker geen groepen van kapitalisten de oorlogsstokers kunnen wezen. Maar ieder burger in elk land zou zoozeer belang hebben bij de economische gesteldheid van zijn land, dat als de openbare meening de levenskansen van het eigen volk door zoo'n andere gemeenschap bedreigd zag, de oorlogsdrift nog algemeener zou blijken dan wij dien nu hebben waargenomen.
In landen, waar de arbeiders een hoogeren levens-