Neerlandia. Jaargang 22
(1918)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Oost-IndiëOverzicht.Vroeger werd er reeds op gewezen, dat een deel van de Nederlandsche pers in Indië geregeld losbrandt op de hoedanigheden der Inlanders en der ‘Vreemde Oosterlingen’ en dat vele Inlandsche en Chineesche bladen daar met gelijke felheid tegen opkomen - wat men hun niet kwalijk kan nemen. Men kan zich daarvan op de hoogte stellen en houden door het lezen van de rubrieken: ‘Wat de Inlander zegt’ en ‘Wat de Chinees vertelt’ in het Koloniaal Weekblad Oost-en-West.Ga naar voetnoot1) 't Gaat in dien strijd vaak over de vraag: Is de In ander geschikt voor de hoogere maatschappelijke betrekkingen? D.w.z. heeft hij de hoedanigheden - in kiem of reeds ontwikkeld - die vereischt worden voor vertrouwensbetrekkingen in den Staatsdienst en ook in handel, nijverheid en landbouw. In O. en W. van 9 Mei j.l. lezen wij het volgende: De Kaoem Moeda (een Inlandsch blad) schrijft: ‘Het Nieuws van den Dag van N.-I. laakt de motie van ‘Insulinde’, onlangs genomen op een openbare vergadering, waarbij tegenwoordig waren: de S.I., P.G.H.B., P.P.B., V.S.T.P. en Pips. Het blad vindt 't niet goed, dat in de toekomst, ook na genoten hooger onderwijs, de Indiërs hoogere landsbetrekkingen, als: ingenieur, rechter, enz. bekleeden zouden, omdat zij niet geschikt zijn voor posten, waaraan groote verantwoordelijkheid verbonden is. Het spreekt vanzelf, dat deskundigen uit de kringen van het Nieuws van den Dag mooie inkomsten eer aan hun soortgenooten dan aan Inlanders gunnen. Maar wij, Indiërs, gelooven, dat de Regeering, die immers de ethische richting volgt, en ook de particuliere werkgevers, de gevoelens der Asmodeepers negeeren zullen en de werknemers salarieeren in verhouding tot hun capaciteiten, zonder aanzien van huidskleur of godsdienst.Ga naar voetnoot2)’
Het is vaak genoeg gebleken, dat ik mij met die laatste zinsnede van de Kaoem Moeda gaarne vereenig. Maar... nu is de vraag: zijn die ‘capaciteiten’, die vooral bestaan in karaktereigenschappen, reeds in voldoende mate aanwezig? Daar zit de kneep! De waarheid is, dat de ondervinding, op dat gebied opgedaan, niet bijzonder bemoedigend kan genoemd worden. De flinke zelfstandigheid en betrouwbaarheid, die voor hoogere betrekkingen en ambten onmisbaar zijn, moeten bij den Inlander-indoorsneê nog geleidelijk groeien. Een met strijdplannen in Indië komend sociaal-democraat - in zóóverre een rara avis (een zeldzame vogel), dat hij meer gezond verstand dan partijhartstocht had - kwam spoedig tot bezinning bij zijn propaganda: ‘Er is op 't oogenblik geen enkele ‘Inlander - hoog of laag - die zelfstandig b.v. een melkinrichting kan beheeren’, aldus uitte hij zich vrij nurks. Dat is zeer zeker overdreven. Maar toch heeft de ervaring geleerd, dat men op dit gebied niet dan zeer voorzichtig kan zijn. Met ongeschoolde soldaten wint men geen veldslag. Wij zeggen dus: Heeft de Inlander de capaciteiten om te worden ingenieur, fabrieksdirecteur, chef van een handelshuis enz. enz. dan natuurlijk geldt het spreekwoord: ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Maar wij zijn nog lang niet zoo ver, dat de Inlanders in overwegend aantal zulke betrekkingen kunnen waarnemenGa naar voetnoot1).
Het is duidelijk, dat met deze opmerkingen niets minachtends wordt bedoeld; alleen dit: dat de ontwikkeling van den Inlander tot dusverre niet of zeer weinig in deze richting gaat. 't Is nu maar de vraag of wat nog niet is kan worden. Men wijst vaak op Japan, maar de aanleg van dat volk is geheel anders dan van b.v. den Javaan. Tot onze troost evenwel diene de overweging, dat wij eigenlijk nog maar in het voorportaal staan van het nieuwe ontwikkelingstijdperk; 't is nog veel te vroeg voor het uitspreken van een beslissend oordeel; over 10 of 20 jaar zal men daartoe iets beter in staat zijn. Als nu de pers in Indië ijverig bouwsteenen wilde verzamelen om er een meening op te grondvesten, zou dit vrij wat nuttiger zijn dan dat onophoudelijke schelden en schimpen tusschen de rassen onderling. | |
[pagina 81]
| |
Beide boven aangehaalde citaten beroepen zich op de Ethische richting,het modewoord van onzen tijd, waarmede heel wat geschermd wordt. Ieder weldenkende zal moeten erkennen, dat het nieuwere denkbeeld: Opvoeding en gelijkstelling van alle rassen den goeden koers aangeeft. Maar evenzeer zal men moeten beamen, dat onverstandig doordrijven schadelijk is, in de eerste plaats voor hen, die vooruit gebracht moeten worden. Als een ‘ethisch’ aangelegd vader uit liefde voor zijn 17-jarigen zoon dezen aanstelt tot procuratiehouder van zijn handelszaak, dan zullen ongetwijfeld vader en zoon met hun zaak te gronde gaan. Ik meen dat deze vergelijking juist is. Nederland moet Indië opvoeden tot zelfstandigheid, maar 't is juist in 't belang van Indië als men te voren zorgvuldig overweegt ‘wat de schouders kunnen dragen en wat nog niet’. 't Is tegenwoordig een zeer moeilijke tijd. Men heeft door dat denkbeeld van gelijkheid verwachtingen aangekweekt, die in de eerste jaren niet te verwezenlijken zijn. ‘Als wij maar eerst de Nederlandsche taal kennen en wat Westersche ontwikkeling hebben verworven, kunnen we zelf wel de hoogste ambten bezetten’ zie daar de meening van vele Inlandsche groepen overal in den Archipel. Ongetwijfeld moeten vele moeilijkheden, troebelen en opstootjes worden toegeschreven aan de voorloopige teleurstelling van deze overspannen verwachtingen. Moge de ‘ethische koers’ krachtig, maar tevens voorzichtig gevolgd worden en een vaste en heldere overtuiging niet ontaarden in dweepzucht op dit gebied!
Met Inlanders worden meestal in éénen adem genoemd ‘Vreemde Oosterlingen’; 'n zonderling woord! Men weet dat daarmede bedoeld worden buiten Indië geboren niet-Christelijke Aziaten. Nu lezen we in de Indische bladen het berichtje dat een ‘vreemde Oosterling’,n.l. de Majoor der Chineezen te Medan Tjong A. Fie geld heeft gegeven voor een ambachtsschool en een blanco crediet geopend heeft voor de stichting van een School tot opleiding van vroedvrouwen. Men was vroeger wel eens gewoon - en dat was typisch bekrompen! - de uitdrukking te gebruiken van ‘een rare Chinees’. Moeten wij dit hier ook doen en dan ‘raar’ opvatten in de oorspronkelijke beteekenis van ‘zeldzaam’? In geenen deele! Wie zal ze tellen de duizenden, die de Chineezen in Indië gegeven hebben voor allerlei nuttige en barmhartige doeleinden! Wat den heer Tjong A. Fie betreft, van mijne kennismaking met hem in Medan, nu ongeveer dertig jaar geleden, bewaar ik zeer aangename herinneringen; ik vond hem een aantrekkelijke en hoog te achten persoonlijkheid. Maar.... een zeldzaamheid is zoo'n vorstelijke gift van Chineesche zijde geenszins. De Chinees heeft vaak veel over voor de lijdende menschheid en stelt ook hen onder de Europeanen die op 't gebied van barmhartigheid werkzaam zijn op hoogen prijs, gelijk ik zelf vaak heb ondervonden. En.... nu is het toch, helaas, een feit dat van deze Indische staatsburgers en flink-belastingbetalers, vaak in Nederland veel leelijks en weinig goeds werd verteld en ook in Indië liet de waardeering en behandeling van Europeeschen kant heel wat te wenschen over. Hoe wij dan te oordeelen hebben over de Chineesche inwoners van Insulinde? Dat is met een paar zinsneden niet uit te maken natuurlijk; en.... dat behoeft ook niet. Zij hebben hunne gebreken en deugden (evenals wij) en zijn zeker niet slechter dan de Hollanders. Meer kunnen wij er moeilijk van zeggen en we kunnen alleen den wensch uitspreken, dat zij zich in 't nieuwe Indische staatsverband geheel thuis mogen gevoelen, want zij vormen nuttige en krachtige bestanddeelen voor maatschappijvorming. Er moeten nog misverstanden en misstanden worden weggeruimd en dan zal 't wel blijken dat de Chinees een loyaal onderdaan is en, als hij op den duur niet beneden den Japanner wordt gesteld in waardeering en behandeling, zich geheel zal aansluiten aan en arbeiden voor den bloei van de Nederlandsch-Indische maatschappij. Met veel genoegen lees ik dan ook in de lijst van nieuwe leden (Jongel. Afdeeling), die in 't laatste nummer van Neerlandia is opgenomen drie Chineesche namen. Wij kunnen dus spreken van ‘Chineesche leden van het A.N.V.’en.... dat zij een profetie voor de toekomstGa naar voetnoot1). 's-Gr. v. L. |
|