Nederland.
Nederlandsche Doopnamen.
Met iedere maand gaat ook een tekort voorbij in Neerlandia. Altijd meer copie dan de slinkende ruimte van ons orgaan kan verwerken. Wanneer er dan ook een geschikt boek ter beoordeeling is toegezonden, dan raakt dit weleens uit het zicht en daardoor in onbesprokenheid. Dat zou jammer zijn voor de studie, met zooveel zorg en toewijding door den Zeereerwaarden Heer J.J. Graaf, Oud-Deken en Pastoor van Ouderkerk a/d Amstel, besteed aan zijn Nederlandsche Doopnamen naar Oorsprong en Gebruik, Bussum, Paul Brand.
Een goed Katholiek geeft aan zijn kinderen zooveel mogelijk een Heiligennaam. Maar dat is in de praktijk niet altijd even gemakkelijk: ‘de dragers zijn evenzeer kinderen van een gemeenschappelijk Nederlandsch vaderland als kinderen van de Katholieke Kerk’.
Er zijn voorouders of familieleden, peters en meters, te benoemen. Er is zooals bij de Friezen, bijzondere gehechtheid aan de overgeleverde namen. De vraag kan dan zijn: aan welken Heiligennaam beantwoordt een willekeurige doodgewone Nederlandsche naam, aan welks klank en vorm niets heiligs te herkennen valt?
In zijn leerzame, eenvoudig en klaar gestelde Inleiding - weerschijn eener persoonlijkheid - geeft de heer Graaf de spaarzame literatuur aan over dit uit taalkundig en kerkelijk oogpunt zoo belangrijke vraagstuk. Verder groepeert hij de voornamen naar hun historische indeeling. Zoo zien wij dat in de drie eerste eeuwen onzer jaartelling, de tijd dus der heftigste vervolging, de voornamen der Westersche Christenen deels een heidensch, deels een christelijk karakter droegen, zooals naar een godheid b.v. Apollinaris en Bacchius; naar waarzegging, als Augurius, Auspicius; naar getallen als Primenius, Secundinus enz.; naar kleuren: Albina, Fusca; naar dieren; naar bloemen: Florentius, Liliosa; naar landbouw: Rustica; zeevaart: Marinus; aardrijkskunde: Cyprianus, Nilus; naar maanden: Martius; uiterlijk of innerlijk: Longina, Constantia; slavernij: Servilius; christelijke begrippen: Redemtus, Paschasia; Charitas, Deicola, Hilaritas enz. Zij die die namen ontvingen, legden hun ouden naam, den ouden mensch, af en traden met gewijd merk een herboren leven in. ‘Van een naamgeving naar eenen Heilige is in deze eeuwen maar zelden spraak, of het mochten Apostelnamen zijn, meest nog die van St. Jan.’
De grieksch of latijnsch klinkende namen der eerste Heiligen maken van de 6e eeuw af geleidelijk plaats voor inheemsch luidende, bij ons dus oudgermaansche, Heiligennamen. Maar de klassieke krijgen aan het eind der middeleeuwen, onder den invloed der Renaissance, weer de overhand, zonder grooten invloed echter op het volk; dat bleef trouw aan zijn germaansch verleden. Graaf neemt als bewezen aan dat nagenoeg alles wat er van echte Nederlandsche namen onder ons en vooral in Friesland is overgebleven, niet verminkte deftige latijnsche of grieksche namen zijn, maar omgekeerd, dat de oud-germaansche namen in klassiek kleed zijn gestoken. Ware het in den toon geweest zijner studie, de heer Graaf had in dit verband kunnen herinneren aan Rotgans' Boerekermis.
De vraag werd dus: welke Heilige moet worden aangewezen voor welken naam? Het antwoord wordt ingeleid door een verklaring, nl. dat onze oudste voorouders slechts één enkelen naam droegen, hoe ouder hoe eenvoudiger. Zoo b.v. Athal, Bercht, Dodo, Edo, Fritho, Gero enz. Hoe meer mannen zulk een naam gingen dragen, des te noodiger werd het ze nader te onderscheiden. Koppeling ontstond van twee verschillende namen, in verschillende volgorde: Gero en Hart werd Gerhart (Gerard, Gerrit, Geert), maar ook Hartger; Wolf en Gang werd Wolfgang en Gangolf. Men kan door zulke koppelingen tallooze verbindingen krijgen, zooals Försteman en Winkler, om slechts twee deskundigen te noemen, er dan ook lange lijsten van geven. Gesteld nu, zegt Graaf, dat een zekere Gijsbert zijn Heilige wil weten, opdat hij door diens voorbeeld tot godvruchtig leven worde opgewekt en diens voorspraak geniete, dan moet ik zoeken naar een Heiligennaam waarvan Gis het eerste lid is. Ik vind dan Gisebert, Gisibrand, Gisolf enz., maar een Heilige Gisbertus bestaat niet. Ik zoek dus bij een verwanten hoofdstam: Gisil, en vind dan Gisilbert, Gisilbart, Gillebert enz. Daarmee is de geschikte Heilige gevonden: S. Gislebertus of Gilbertus, Bisschop van Meaux. Deze zou echter ook als Heilige moeten gelden voor alle Gijsbrands en Gijsfrieds, omdat Heiligen van dien naam niet voorkomen. 't Is dan wel naar den vorm niet precies, maar in wezen toch wel de goede Heilige. Slechts in enkele gevallen is het den schrijver niet gelukt een Heilige te vinden, wiens hoofdnaamstam verwant is aan den persoonsnaam.
Als door en door Nederlander veroordeelt de heer Graaf de reeds een paar eeuwen heerschende voorliefde, niet het minst der Katholieken, om den Nederlandschen taalvorm niet deftig genoeg te vinden. Latijn moest het wezen. En zoo werd S. Jan S. Joannes, S. Pieter Petrus, S. Pauwels Paulus, S. Kristoffel Christophorus, S. Maarten Martinus. Volkert werd Volguerus, Koenraad Conradus, Rombout Romualdus, Sinte Anne Anna, Sinte Mariën Maria, en zoo werden ook verlatijnscht de Heilige Aagte, Christiene, Margriete, Agniete enz. De strekking der lijst is dan ook om de goede en waardige vaderlandsche namen onder de Katholieken in eere te herstellen. Dan zal ook bij aangifte van den Nederlandschen naam bij den burgerlijken stand, de meening vervallen als zouden onze Roomschen met hun Latijnsche Heiligennamen maar halve Nederlanders zijn. Door deze opmerking, hier