Nederlandsche Tooneelschrijvers en Nederl. Tooneeldirecties.
In het algemeen zijn onze directies meer gediend van vertaalde dan van oorspronkelijke stukken.
De redenen zijn:
1. Vreemde stukken kan de directie eerst in het buitenland gaan zien en hun kans op succes beoordeelen (wat echter volstrekt geen aanwijzing is, dat ook ons publiek van zulk een werk gediend zal zijn).
2. Buitenlandsche schrijvers bezorgen geen last aan de spelleiders. Die kunnen er in kappen, den geest van het stuk wijzigen, de rollen verdeelen, korten tijd nemen voor instudeeren, zonder dat de schrijver over de belangen van zijn stuk kan waken. Alleen vragen zij meer betaling. Nederlandsche schrijvers laten, tegenwoordig althans, minder met hun stukken sollen. Voor directie en spelleiders zijn zij dus lastposten.
3. De kritiek is gemeenlijk minder streng tegen, over buitenlandsch werk. Een Nederlandsch auteur, die den overmoed heeft zijn werk te laten spelen, wordt het meest geducht ingepeperd, als hij nien heel en al naar de zeer bizondere inzichten va elk der beoordeelaars gewerkt heeft. Het spelen van Nederlandsch werk is dus voor een directie altijd wat gevaarlijker, vooral als er tusschen schrijver en kritikus ‘iets zit’. Alleen als de verhouding omgekeerd is, kan het vertoonen van een werk van zulk een auteur ‘veelbelovend’ zijn.
4. Een deel van ons publiek staat tegenover oorspronkelijk werk nog steeds als tegenover ‘Nederlandsch fabrikaat.’ Het wil alleen bewonderen wat uit het buitenland komt, een uitheemschwereldsch tintje heeft.
* * *
Het bestuur van Groep Nederland heeft in zijn jongste vergadering gaarne gevolg gegeven aan de opwekking, te trachten het ten tooneele brengen van oorspronkelijke Nederlandsche stukken te bevorderen. Een eigen Nederlandsche tooneelkunst moet allereerst uitgaan van onze Nederlandsche tooneelschrijf kunst; hààr vertolking is het, waardoor onze tooneelspeelkunst zich zelf het zuiverst zal kunnen ontwikkelen, omdat beide spruiten uit eenzelfden gemoeds- en geestesaanleg.
Het Groepsbestuur heeft met onderstaanden brief zich gericht tot onze Tooneelbesturen (ook die der Nederlandsche Opera, die, merkwaardig, tot heden het vertoonen van Nederlandsche muzikaal-dramatische kunstwerken overliet aan de Fransche Opera, in de Fransche taal!)
Maar om met vrucht onze tooneeldirecties in die richting voort te stuwen, moesten wij meteen het uitgaand publiek zelf opwekken, het vertoonen van Nederlandsche werken te steunen door trouw bezoek.
Vandaar ons schrijven aan onze Afdeelingsbesturen voor onze leden, dat ook niet-leden mogen ter harte nemen en opvolgen.
Het Groepsbestuur wil hierbij geen uitsluiting van buitenlandsch werk. Mits het waarde heeft is het stellig evenzeer verrijkend voor onze cultuur. Het Groepsbestuur miskent evenmin wat reeds nu door verschillende tooneeldirecties voor onze eigen tooneelkunst gedaan wordt, vooral dit laatste tooneeljaar. En het verheugt zich er over, dat één directie (Heijermans en Musch te Amsterdam) dit jaar zich schier uitsluitend aan Nederlandsch werk gewijd heeft, en een jong directeur in het aanstaand Speelseizoen voor zijn plannen uitgaat van het geloof juist ook in de ‘trekkracht’ van oorspronkelijk werk.
Maar juist daarom meent het Groepsbestuur met zijn dubbele opwekking thans op het zielkundig oogenblik te komen.
En mogen onze critici - al wordt allerminst van hen gevergd het Nederlandsch werk kritiekloos toe te juichen omdat het ‘oorspronkelijk’ is -