De Afd. Haarlem en O. heeft in samenwerking met de Afd. Oost en West een avond in elkaar gezet om de leden op de hoogte te brengen van de gedachtenstromingen in onze Oost. Daartoe hebben wij drie Inlanders S. Surya Ningrat, de banneling Soewardhi, lid van de Voormalige ‘Indiese partij’ op Java, Ratu Langie, een in Den Haag werkend hoog ontwikkeld Minnahasser en de Javaanse Dichter Noto Soeroto uitgenodigd en het was werkelik iets biezonders. De eerste zette uiteen de redenen, die leidden tot het stichten van Verenigingen als Boedi Oetomo, Sarikat Islam, Indiese partij, en wees op de betekenis van ‘Indie weerbaar’; hij was de terughoudendste, die maar even iets van zijn gloed liet merken, toen hij het over 't verbod van Idenburg had, dat zij drieën (Douwes Dekker, Dr. Tjipto en hij) langer in de Oost zouden vertoeven.
Ratu Langie, die dezelfde zaken van de kant van de buitenbezittingen bekeek, was levendiger in zijn manier van zeggen, uitbundiger, zou ik haast zeggen, als dat woord in Indië paste.
Hij ook wilde bij aanval van een buitenlandse vijand ten strijde trekken en verklaarde dat de Minnahassers naar Java zouden vliegen om dit te verdedigen.
Dit laatste in debat met de gep. Overste Kooy, die eveneens met bevredigende tijdingen uit Indië o.a. uit Atjeh kwam en ze bij ons in het midden bracht. Maar ook hij, Ratu Langie, was niet tevreden en de Molukse Dr. Tehupejory, die ik sprak, al evenmin, om dezelfde reden: bij de volken die de buitenbezittingen te verdedigen zouden krijgen werden de Ambonnezen niet genoemd. N.B.! Zij de trouwste bestanddelen van ons leger. Ik denk dat dit een vergissing is.
Maar bovenal wees Ratu Langie op de betekenis van goed onderwijs en hij noemde sijfers van belangstelling in vele streken b.v. in de Menang Kabause landen, waarbij 't gebrek aan plaatsruimte lelik afstak. Ook het grote belang van het Maleis als algemene voertaal overal van het onderwijs werd aangetoond, omdat hij uitging van de gedachte: wij moeten de meest ontwikkelde volken als Minnahassers, Ambonnezen, Menang Kabauers enz. als soldaten hebben, als verdedigers van Indië.
Zo wees dus ook hij op de gemeenschappelike zucht om in geval van nood te wapen te vliegen, vóór en met Nederland. Immers nog vele ‘decenniën’ had men ons nodig. Deze toon klonk in beider redevoeringen door en het is aan ons, Nederlanders, zou ik zeggen. om te zorgen dat onze belangen in deze ‘decenniën’ zo geheel samengroeien, dat men ten slotte, ook bij het komend zelfbestuur van Indië ons als helpers en leermeesters ten zeerste gewenst blijft vinden en vooral - als vrienden van de kleine Maleiers. Onze pioniers, mannen als de gep. overste Kooy, zullen in Indië nooit gemist kunnen worden.
Uit een andere richting liet Noto Soeroto op dit alles weer nieuw, ander licht vallen. Hij sprak dichterlik-filo-theosofies over de oorlog en wees ons op de onoverkomelike ellende, als we daar niets van overhielden dan rijkdom en zucht naar meer. Wij moesten ons ‘ik’ doen uitgaan tot de wereld, maar niet in haat, niet om in te pakken.
Wij moesten geven, niet nemen. Onze liefde moest uitgaan tot dat land dat zoveel voor Nederland gedaan had. Hij somde maar op. Wij moesten er ontwikkeling brengen, maar meteen zorgen, dat er geen voorbarige vijand kwam, die onze goede plannen in de war stuurde.
Zo kan men zich voorstellen, hoe belangrijk dit een en ander was om aan te horen en hoe warm wij andere Afdelingen aanbevelen op deze zelfde manier belangstelling te wekken.
Ook hij, een enkele maar, hoop ik, voor wie deze vraagstukken van geen betekenis zijn, maar die van zijn Nederlands houdt, kan genieten en zich verbazen over de kranigheid, helderheid en dichterlikheid bij het hanteren van onze taal door deze drie vreemde sprekers.
De Javaanse dichter Noto Soeroto vergastte ons ten slotte ook nog op een paar diep gevoelde gedichten. Een pracht van een avond!
Haarlem.
J.B. SCHEPERS.