waarin aan de Hollandsche taal weer haar eerstgeboorterecht in Zuid-Afrika werd teruggegeven, eigenlijk het einde van den strijd. Doch gedurende hun politieke loopbaan was een ander geslacht opgekomen, voor wie de taalstrijd iets anders en iets meer was dan voor hen; voor wie het vast stond, dat het Zuid-Afrikaansche volk een volk van slaven zou worden, als het zich niet kon koesteren in een eigen, Hollandsch-Afrikaansche beschaving, waarvan hun moedertaal de eenige draagster kon zijn. En sedert die school in de Afrikaansche politiek, de nationalistische, baan brak, en, versterkt door de tallooze fouten van hun tegenstanders, stormenderhand de meerderheid van Hollandsch-sprekend Zuid-Afrika veroverde, om welhaast - het is een gemakkelijke voorspelling - ook bezit te nemen van de politieke macht, nu nog in handen van hen, voor wie beschaving en politiek twee geheel verschillende werelden zijn, sedert dien tijd is er in Zuid-Afrika een stille, hardnekkige strijd gevoerd tusschen hen, die den grondslag van alle volkskracht zoeken in het zelfbewustzijn, het zich zelf gevoelen van het volk, de nationalisten dus, en hen, die dezen grondslag alleen meenen te kunnen vinden in stoffelijken rijkdom en aansluiting bij, dus afhankelijkheid van een sterk en groot volk, het Engelsche. De taalstrijd was langen tijd in Zuid-Afrika een strijd van parlementariërs. Thans is hij een strijd van het volk. Langen tijd werd de oplossing gezocht in wetsartikelen alleen. Nu wordt, op den grondslag van die wetsartikelen door het Hollandsch-sprekend publiek gevochten voor de toepassing der wet in alle sferen van het openbaar leven.
Ter kenschetsing van dien volksstrijd nam het blad tot slot een gedeelte over uit Ou-Boet's brief in het Aug.-nr. van Neerlandia verschenen.
De afbeeldingen hierbij opgenomen toonen, dat de posterijen, zoowel als spoor-, tram- en autodienstmaatschappijen voor den eisch van tweetaligheid ten slotte hebben moeten zwichten.