De papieren oorlog.
Dat is een héél aardige en rake uitdrukking, naar wij meenen voor het eerst in onzen tijd gebezigd.
Wat daarmee aangeduid wordt, begrijpt iedereen, maar is nooit zoo kort gezegd geworden. Men zou vele regels noodig hebben om het te omschrijven. Ervan gewagen, hoe de nieuwsbladen en andere geschriften der oorlogvoerende mogendheden alle gebeurtenissen, welke op de slagvelden of in de loopgraven, op zee of in de lucht plaats hadden, hebben of zullen hebben, ontleden en ontrafelen, er ten eigen bate den mooien kant van zoeken en ten opzichte van den vijand niets anders dan de schaduwzijden doen opmerken.
De oorlog in de loopgraven schijnt nog plaats over te laten voor wederzijdsche erkenning van dapperheid en edelmoedigheid. De wederzijdsche volkeren hebben elkaar, nog zoo lang niet geleden, om verschillende gebeurtenissen, voorvallen en openbaringen gewaardeerd en zullen dat na den oorlog weer gaan doen, eenvoudig omdat wij allen kinderen zijn van eenen Vader, en toch niet achterstaan bij de dieren, waarvan men op één stuk weiland soms verschillende soorten met elkaar in vrede ziet leven en omgaan. Maar, gunstige uitzonderingen daargelaten, in oorlogstijden is veelal de Pers... de Pest!
In deze dagen hebben wij meer dan eens aan het woord van Isaac da Costa gedacht, waar hij in zijn ‘Vijf-en-twintig Jaren’ de uitvinding der Boekdrukkunst aanduidt als ‘een reuzenstap ten hemel - en ter hel’. Men leze nog eens na, wat hij verder zegt van die Drukpers, ‘als verwaten Koningin gezeten op haar koets, de Meening als slavin in teugels klemmen’.
Meen niet, dat die ‘Papieren oorlog’ van onzen tijd alleen is, en dat het nu juist de couranten zijn, die hem voeren en daardoor den echten Oorlog misschien wel noodeloos verlengen, in elk geval den haat tusschen de volkeren vermeerderen. Om bij ons volk te blijven - want, nietwaar, als eerlijk mensch begint men met de erkenning van eigen tekortkomingen voor men een steen op anderen mag werpen! - breng ik in herinnering de pamfletten hier te lande in vroegere eeuwen verschenen.
Voor den historicus en den taalman zijn zij een gaarne geraadpleegde bron. Men verkeert te midden van den haat van 't verleden, en hoort een taal, waarbij de sprekers zich geen blad voor den mond legden. 't Komt er veelal zoo ongezouten mogelijk uit.
De tijd echter heeft hun smetstof krachteloos gemaakt, en naast de officieele waarheid geven zij soms in ruwe, ongelikte omtrekken, de beschouwing gelijk die buiten de colleges leefde, waartoe nog geen publiek op de tribunes werd toegelaten. Onze groote mannen leeren zij van hun kleinen kant kennen, of juister willen zij aldus doen kennen. Ze zijn kwaadsprekend en zamelen de geruchten, waar die ten kwade zijn, bijeen. Onze vijanden, inzonderheid de Engelschen, komen er niet best af. In den Patriottentijd spaarden zij zelfs het huis van Oranje niet. Maar kwaad kunnen zij niet meer doen, omdat zij niet meer onze hartstochten raken.
Soms vormen zij zelfs den donkeren achtergrond, waartegen een beeld uit het verleden er des te helderder door uitkomt.
Zij behooren nu tot de rust van het verleden, en worden even rustig beschouwd en onder het licht van onze tegenwoordige wetenschap gebracht, die als van een berghoogte op al dat gedoe neerziet. Niet in minachting. Dat kàn niet van een berghoogte. Maar de menschen, die eenmaal in het dal leefden, hebben er hun leed door geleden, of wel hun hart is er door vergiftigd of verscheurd.
O, ik wilde, dat men in dezen tegenwoordigen tijd de pamfletten uit ons verleden meer algemeen kende. Dan zou men de boeken en boekjes, die in deze dagen onze redactie-bureau's overstrocmen om stemming voor of tegen een zekere oorlogvoerende partij te maken, met meer historischen zin lezen.
Wat is de persoon eigenlijk dom, die erdoor invloed op zich laat uitoefenen!
Vooruit immers weten we, wat hun bedoeling is?
Komen zij uit Duitschland, ze zullen voorzeker onze buren van over zee geen recht laten wedervaren. Komen ze uit Engeland, dan zullen we door hen geen hoog denkbeeld van onze buren aan den Oostkant onzer grenzen krijgen. We wéten immers, dat die uitingen van den papieren Oorlog partijdig zijn?
Wij, Nederlanders, zijn zoo begenadigd van tot nu toe buiten dien warrelwind van hartstochten gebleven te zijn. Rond ons kleine vaderland heen zien we letterlijk alles, wat we als echt menschelijk hebben leeren beschouwen, in een bloedig moeras verzinken. De ervaringsles der historie evenwel geeft ons mo-d om te voorgevoelen, dat het evenwicht niet altijd verstoord kan blijven.
Is bij ons eigen kleine volk niet veel levend gebleven, dat elders verstorven schijnt?
Juist op ons volk rust voor die betere toekomst een zware taak. Wij moeten ‘handhaven’. Daaraan mag zich niet een van ons volk onttrekken.
Daartoe echter moeten wij in de allereerste plaats oppassen, voor de suggestie van den ‘papieren oorlog’.
Bewaar die boeken en boekjes en verdere geschriften, welke u toegezonden worden. Ze zullen later, veel, véél laler historisch belang krijgen.
Dàn is hun gif krachteloos geworden.
Nu leeft dat nog.
Wees voorzichtig, dat het niet door uw oog in uw hersenen kome! De hersenen van den huidigen Nederlander moeten koel blijven!
JOHAN BEEN.