Nederlandsche belangen, of dat zij de opvatting der stichters wil bestendigen. In het eerste geval, dat namelijk onze Groep zich wenscht te onttrekken aan het bestaande verband en dit ook doordrijft, is een ontbinding van het tegenwoordige Algemeen Nederlandsch Verbond onvermijdelijk Het valt dan uit elkaar in een aantal volkomen gelijkwaardige groepen, waarvan de onderlinge samenwerking, hoe oprecht ook bedoeld, geen bindende kracht meer heeft. Vrije wil treedt dan in plaats van wet. De vraag doet zich dan ook voor of de andere groepen door zulk een wijziging in het hoofdbeginsel van het Verbond, gebaat of geschaad zouden worden; of b.v. Groep Vlaanderen in staat zou zijn binnen haar gebied duurzaam een eenheid te handhaven, die haar tot nu toe tot zekere hoogte in het bestaande Hoofdbestuur werd gewaarborgd.
Met dit beginsel hangt een ander ten nauwste samen. De stichters hebben Groep Nederland in het Verbond de leiding gegeven, en haar tevens in dienst gesteld der stamgemeenschap, omdat het voor hen vast stond dat onze Groep op verre na niet zulk een behoefte had aan inwendige zending, als de andere Groepen, met name als Groep België en Zuid-Afrika. Zij hadden de overtuiging, dat noch onze taal, noch onze zeden op zulk een wijze werden bedreigd, dat daarvoor opzettelijk een organisatie moest worden gevormd. Dat bovendien Nederland het tijdperk reeds lang achter den rug had, waarin Vlaanderen en Zuid-Afrika verkeerden, het tijdperk namelijk, waarin de grondslag nog moet worden gelegd voor de vrije geestelijke en oeconomische ontwikkeling. Dat de samengesteldheid van ons maatschappelijk, kerkelijk en staatkundig leven, sterk doorgedreven splitsing van werkzaamheden eischte, zoodra het aankwam op de praktijk. Dat alles wat ook in de verte maar grensde aan het gebied van opvoeding en onderwijs, bij ons alle duurzame samenwerking van andersdenkenden ten eenenmale verbood. Dat bij ons elk streven in een bepaalde richting, reeds in een groot aantal werkzame en machtige vereenigingen tot uiting kwam, waarvan verreweg de meesten ten eenenmale ongeneigd zouden zijn door toetreding tot een centraal Verbond, ook maar den schijn van haar zelfstandigheid prijs te geven. Dat wanneer Groep Nederland haar hoofdtaak naar behooren vervulde, zij zeker ook reeds daardoor in haar eigen gebied een hooger gestemden nationalen geest zou wekken, en zelfs met zeer bescheiden middelen, samenwerkende met bestaande vereenigingen, nuttig werkzaam zou kunnen zijn. Dat op die wijze ook nooit tot uiting zou komen die geest van chauvinisme, die zoozeer in strijd is met den aard van ons volk, en slechts in dagen van binnenlandsche partijschap met politieke bedoelingen tijdelijk kan worden aangewakkerd. Dat alles en meer overwegende, vonden de stichters, hoe zij ook naar een middel zochten om
los van elke inmenging in het gebied van partij en secte, alle Nederlanders zonder onderscheid in één band te vereenigen, als zulk vereenigingsmiddel niets proefhoudend dan de taal.
Om die reden hebben zij aan Groep Nederland de leiding gegeven, en haar tot taak gesteld het overige Nederlandsche leven buiten haar grenzen, zoo goed mogelijk, met alle beschikbare zedelijke en stoffelijke middelen ter zijde te staan. Voor zich zelf heeft dan ook onze Groep steeds zoo weinig mogelijk geëischt. Toch heeft zij op haar terrein onmiskenbaren invloed geoefend.
De vraag of dit zoo zal blijven of niet, hangt zoo nauw samen met die van de stambelangen, omdat Groep Nederland tengevolge van de door haar aanvaarde taak steeds afstand heeft gedaan aan het Hoofdbestuur van bijna al haar kasmiddelen. Het reglement van onze Groep schrijft niet een bepaald bedrag voor, maar zegt uitdrukkelijk, dat zij het Hoofdbestuur de geldmiddelen verschaft om de andere Groepen en Zelfstandige Afdeelingen, alsmede de buiten Nederland gevestigde Nederlandsche en stamverwante kolonies, in staat te stellen krachtig werkzaam te zijn voor de ontwikkeling van het Stambewustzijn. Indien nu eerlang tot een middenweg zou worden besloten, dat namelijk met handhaving van de behartiging der Nederlandsche stambelangen, Groep Nederland voor zich zelf aanspraak maakt op een grooter aandeel in hare inkomsten, dan zullen naar evenredigheid ook de bemoeiïngen van het Hoofdbestuur ten opzichte van de andere Groepen, moeten inkrimpen. Zoodoende zou langs een omweg het hoofdbeginsel van het Verbond in de praktijk worden verlamd. Denkbaar is echter ook, dat door vaste inkomsten, uit kapitaalvorming of door toevallige baten, de geldelijke toestand van het Verbond zóó wordt verbeterd, dat zoowel het een als het ander kan worden behartigd. In elk geval zou dan bij handhaving van het tot nu toe gevolgde beginsel, aan het Hoofdbestuur de zekerheid moeten worden gegeven van ongeveer gelijkmatige inkomsten, terwijl onze Groep op buitengewone wijze bij de telkens voorkomende behoeften, dekking voor hare bijzondere uitgaven zou moeten vinden. Voor een bepaald omschreven nuttig doel, zou dat bij goeden wil zeker mogelijk zijn.
Met beide genoemde vraagpunten hangt het maandblad nauw samen. Om dit met die billijkheid te beoordeelen, die van iedereen ten allen tijde onvoorwaardelijk mag worden geëischt, moet steeds weer in het oog worden gehouden, niet wat deze of gene er van vindt, maar wat de stichters er zich van hebben voorgesteld dat het zijn moet. Deze wilden dat het zou zijn een bondsblad, niet een sociologisch, ethnologisch, oeconomisch of wat ook tijdschrift, niet dus gewijd aan wetenschap, noch aan kunst, maar een beschaafd orgaan, waarin het geheele Verbondsleven zoo goed mogelijk tot uiting kwam. De toon moest zijn bevattelijk, omdat ons Verbond niet een Vakverbond was, maar een Nationaal en Stam-Verbond, dat open stond voor ieder, even goed voor den meest eenvoudige en bescheidene, als voor den meest verwende en veeleischende. Zóó moet het worden beoordeeld, en verder ook naar die andere eischen, die van zelf voortvloeiden uit de inrichting van het Verbond, die van de grootst mogelijke zuinigheid en van volkomen afwezigheid van geschetter. Een be-