Nederland
Het klokkenspel in Nederland.
In de 4 Sept. te Arnhem gehouden vergadering van de Vereeniging tot bevordering van het Vreemdelingenverkeer heeft de heer Mr. A. Loosjes, secretaris van de Nationale Vereeniging voor den Volkszang een belangwekkende voordracht gehouden over het Carillon in Nederland. Aan het verslag in de N.R. Crt. ontleenen wij het volgende:
Het aankweeken van de ware vaderlandsliefde - dat is als het ware een verruimd begrip van de liefde voor het eigene in de naaste omgeving, voor de moedertaal, het landschap- en stedenschoon, de zeden en gewoonten met de kleurrijke locale geschiedenis - behoort zeker ook tot de taak van vereenigen die zich de bevordering van het vreemdelingenverkeer ten doel stellen. Vaderlandsliefde en vreemdelingenverkeer worden beide bevorderd door het bewaren van het ‘eigene’ van het land; niet door te maken dat ons land gelijkt op of sterk doet denken aan het eigen land van den vreemdeling die men hierheen wil trekken, bevordert men het vreemdelingenverkeer, maar door het eigen karakter zooveel mogelijk te bewaren.
Dit streven, dat ook het streven is van Heemschut, wint in den laatsten tijd zeer veel aanhangers: er wordt tegen gewaakt dat stedenschoon te loor gaat of dat het landschap ontsierd wordt. Maar naast dat behoud van het eigene steden- en landschapschoon is er nog iets specifieks Nederlandsch, dat ons land en speciaal onze steden in het bijzonder een eigen karakter verleent. Het is de muziek, die uit onze torens over onze steden klinkt, waarvan de tintelende tonen zoo bij de renaissancegeveltjes, door onze voorvaderen gebouwd, passen, dat men in steden als Hoorn of Dordrecht, waar die muziek verstomd is of nooit geklonken heeft als het ware een leegte gevoelt.
Het is niet gemakkelijk te verklaren hoe het komt dat in de lage landen aan de zee, van Vlaanderen en Artois tot Groningerland toe het klokkenspel zoo geliefd is geworden dat iedere stad van beteekenis er een of meer in haar torens deed aanbrengen, maar een feit is het dat ons land 57 klokkespelen heeft, terwijl België er voor den oorlog 54 bezat; daarentegen vindt men in het tot Frankrijk behoorende deel der oude Nederlanden er een twintigtal. Rekent men nu de door den oorlog vernielde klokkenspelen er af, dan blijft voor het kleine oppervlak van het vroegere Groot-Nederland toch in ieder geval nog een aantal van 115 beiaards over. Dit is een aanmerkelijk getal, vergeleken met andere landen: in Frankrijk zijn er 5, in Duitschland 15, in Engeland 6, Italië 1, Luxemburg 1, Portugal 2, Rusland 2, Spanje 2, Zweden 2, Vereenigde Staten 2, tezamen 38. En al moge deze opgaaf nu niet geheel volledig zijn, uit deze cijfers blijkt toch wel dat het klokkenspel een typische Groot-Nederlandsche eigenaardigheid is.
Gezonde vaderlandsliefde die met zich brengt piëteit voor wat onze voorouders met zooveel zorg hebben tot stand gebracht, eischt een nauwgezette zorg voor het behoud onzer beiaarden. En aan die zorg ontbreekt nog al wat. Daarvoor kunnen verzachtende omstandigheden worden aangevoerd; het carillon is slechts een gebrekkig muziekinstrument, men behoeft geen groot musicus te zijn om de gebreken op te merken, en het is geen wonder dat het publiek, dat aan meer volmaakte muziek gewend is geraakt, zijn belangstelling voor de minder volmaakte klokken verloor. Maar de gebreken zijn te verhelpen, zij het niet zonder kosten. Zoo kan de onvolledigheid van het carillon, dat gewoonlijk maar drie octaven omvat (de gewone pianino heeft er zeven), verbeterd worden: omdat onze vaderen ons carillons van 35 klokken nalieten, behoeven wij dat aantal niet te behouden.
Bij verhoogde belangstelling zal ook ongetwijfeld het geld gevonden worden, om tot grootere volledigheid te geraken en een omvang van 4 of 5 octaven te verkrijgen, zooals in België het geval is. Een ander gebrek dat vaak genoemd is, is dat de meeste klokkenspelen valsche of schril klinkende spelen zijn, maar dat is toch waarlijk geen essentieel gebrek van het klokkeninstrument als zoodanig en het is een ziekelijke piëteit die klokken niet door andere te doen vervangen. Het is een vicieuse cirkel: weinig belangstelling door te verhelpen onvolledigheid en blijvende gebrekkigheid tengevolge van weinig belangstelling. Uit dien cirkel kan men alleen komen door belangstelling te wekken.
Die belangstelling kan niet gewekt worden door het automatisch spel, dat iets zielloos heeft en altijd zal behouden, ook al streeft men naar verbeteringen, zoo als onlangs te Amsterdam is gedaan: hier is dezelfde schaduwzijde eigen aan alle automatisch werkende muziekinstrumenten. Het automatische klokkenspel zal altijd muziek van lagere orde blijven zooals een speeldoos. Daaraan zullen veranderingen en verbeteringen niets veranderen en wanneer wij aan een klokkenspel niet anders zouden hebben dan het spelen van wijsjes op heele en halve uren, dan zouden de kosten voor verandering inderdaad geen zin hebben. Maar een klokkenspel is een instrument dat bespeeld moet worden en hoe het als zoodanig genot kan schenken, ontroering kan wekken, als alleen hooge kunst vermag, dat bewijzen de bespelingen in Vlaanderen, inzonderheid te Mechelen, waar Jef Denijn, de meester der beiaardiers in den zomer zijn mooie klokken bespeelde voor den oorlog. Talloozen, ook uit ons land, zijn daarnaar gaan luisteren: o.a. heeft Joh. de Meester van zijn bewondering in tijdschriftartikelen blijk gegeven.
Zeker, daar werkte de omgeving mede, maar het essentieele van schoonheid zou toch niet verkregen zijn wanneer er niet was de methode die den toren ‘zingen’ deed. Het geheim daarvan schuilt voor een niet gering gedeelte in het aanhouden der tonen tot hun volle lengte of liever - want aanhouden van een klokkentoon is niet mogelijk - door dezelfde