Niemand zal daar alle Engelschen om laken, evenmin als het beeld hierboven van den Brit in Zuid-Afrika gegeven, op alle Engelschen zonder eenige uitzondering van toepassing is. Menig Engelschman heeft zijn diepe schaamte uitgesproken over hetgeen er in de laatste dagen der vorige week is gebeurd. Maar vele Engelschen zijn zoo en degenen die anders zijn, vallen als Engelschen niet op, omdat zij zich in onze cosmopolitische samenleving hebben opgelost, dat wil zeggen omdat zij Afrikaner zijn geworden.
De Duitscher daarentegen heeft een benijdenswaardig aanpassingsvermogen, benijdenswaard omdat men zich geen betere eigenschap kan denken voor iemand die zich in een vreemd land komt vestigen. De geboren Duitscher zal na enkele jaren door en door Afrikaner zijn, en indien hij zelf niet, dan toch zeker zijn kinderen.
Ook op dezen regel zijn uitzonderingen. Sommige Duitschers - en de méésten vindt men onder de groothandelaren in de steden - hebben zich aangesloten bij de Engelschen en zijn, wat de menschen hier zeggen, Engelschgezind, wat echter niet heeft belet dat men hun pakhuizen en winkels en kantoren heeft vernield.
Te begrijpen is het dat de Hollandsche Afrikaner den Duitscher die zich verafrikaanscht heeft en die een der hunnen is geworden, niet kan beschouwen als zijn vijand, met wie Engeland en dientengevolge ook Zuid-Afrika in oorlog is. Wij haten op bevel, heeft Stijn Streuvels geschreven in zijn Dagboek van den Oorlog. Dat gaat nog wanneer een vijand je land binnendringt, je velden vertrapt, je steden verwoest, je mooie land tot een wildernis maakt. Maar dit is onmogelijk als die vijand je geen kwaad heeft gedaan, als je altijd goed met hem hebt kunnen ‘klaar komen’ en als de oorlog ver weg in Europa woedt.
Wanneer er dan een Engelschman komt en randt dien buurman aan, dan redeneert een Afrikaner niet meer: o ja, hij is mijn officieele vijand, maar, hij wordt kwaad, omdat zijn ouden vriend leed wordt aangedaan.
Het is zoo verklaarbaar, zoo menschelijk, dat de natuur hier boven de leer gaat.
Maar intusschen doet het aan de verhouding van den Afrikaner tot den Engelschman, die in den Duitschen Afrikaner wel den vijand ziet, geen goed.
Wij zijn nu al jaren bezig met te streven naar verzoening der rassen. Het is een prachtig streven. Wij wonen hier in één land, Afrikaners, Engelschen, Duitschers, Franschen, Nederlanders enz. enz. Wij moeten met elkaar leven en daarom elkaar het leven zoo aangenaam mogelijk maken. Wij moeten vooral met elkaar werken om het land groot te doen worden. Wij hebben de toekomst in onze hand, als wij samengaan en slechts een gezamenlijk doel voor oogen houden. Wij kunnen ons niet verdeelen in zooveel nationaliteiten en zooveel groepjes. Het is ons voortdurend voorgehouden en wij hebben de wijsheid van een dergelijke staatkunde ingezien. Wij hebben ons best gedaan. Maar het schijnt dat het een onbereikbaar ideaal in dit land is. Waar blijft met bovenuiteengezette veldtocht tegen de mede-Afrikaners van Duitsche afkomst de verzoening?
O, het is heel mooi praten van verontwaardiging over het doen zinken van de ‘Lusitania’. Maar de Afrikaner zegt: Mij ou vriend Mayer, kan dit mos niet help nie. Als jij so verontwaardigd is, man, hoe kom ga jij niet Europa toe Duitsers skiet nie?
En bovendien een Afrikaner is een geboren tegenstander van dergelijke woelingen. Dit is nu eerst de Juni-staking geweest met zijn bloedvergieten en dinamiet-aanslagen, toen de algemeene staking van Januari en nu deze anti-Duitsche uitbarstingen. Dit is strijdig met zijn sterk gevoel voor orde en gehoorzaamheid aan de wet. Wanneer hij protesteert, zelfs met het geweer in de vuist, staat hij dergelijke uitspattingen niet toe en toont hij zich een slecht ‘revolutionair’ omdat hij uit beginsel is tegen het vergieten van broederbloed.
De Afrikaner begint nu te denken: Zou dit wel ooit gaan met die conciliatie? De Engelschman is zoo heeltemaal anders.
Alweer begrijpelijk. Maar treurig voor het land. Wij moeten samenwerking hebben, doch het schijnt een noodlot dat er hier altijd een ‘top dog’ moet zijn, een geschiedkundig woord door Lord Milner gesproken toen hij voor goed dit land verliet. Hij meende dat de Engelschman was aangewezen om de bovenliggende partij te vormen. Geen Engelschen, geen Duitschers, geen Hollanders moeten wij hier hebben, wij moeten allen Afrikaners zijn.
Wanneer zal dit duizendjarig rijk komen? Wij zijn er nu weer verder van af. En dat betreurt
OU-BOET.