Neerlandia. Jaargang 19
(1915)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||
Oost-Indië.Nederl. Oost-Indië als productie- en handelsgebied.Kort vóór het uitbreken van den oorlog gewerd ons Dr. H. Blink's jongste, vrij omvangrijke, op Indië betrekking hebbende, geschrift, dat onder bovenstaanden titel werd opgenomen in de Juni-aflevering van het Tijdschrift voor economische geographie en dat, hoewel de oorlogstoestand groote - zij 't naar wij hopen tijdelijke - verandering zal brengen in de door hem geschetste gestadige ontwikkeling, hier aangekondigd mag worden, omdat het een overzicht geeft van den vooruitgang en den economischen voorspoed, die grootendeels onder en door Nederlandsche leiding en geestkracht werden bereikt. Dr. Blink wijst er op dat Nederl. Oost-Indië meer en meer een belangrijk productieland is geworden, dat door gunstige ligging naar alle richtingen zijne overschotten kan uitzenden; terwijl klimaat, terreinvormen en bodemsoorten samenwerken om groote voortbrenging te verkrijgen. Sedert 1870 toen er een kentering kwam in de economische politiek, waardoor een totale omkeering in de productie, in den handel en in het geheele economische leven werd teweeggebracht, is Indië met reuzenschreden vooruitgegaan; vóóral echter sinds 1900; wat uit de grafische voorstelling op blz. 221, van in- en uitvoer over een reeks van jaren blijkt; van 1900 af, tot einde 1912 verdubbelden de in- en uitvoeren. Van de verschillende cultures en landbouwproducten wordt verteld hoe ze geteeld, verzorgd, bereid, afgevoerd en in den handel gebracht worden; afbeeldingen en cijferopgaven worden daarbij te hulp geroepen. Hoe wisselvallig de afvoergebieden voor den handel in sommige der producten zijn, blijkt wel het sterkst uit de cijfers voor den suikeruitvoer;
Het in beschouwing nemen van deze en andere dergelijke cijfers voor het geheele handelsgebied doet inzien, welk nut de studie van de economische geographie voor den wakkeren handelsman moet hebben. Naar die uitkomsten richt zich weer het scheepvaartverkeer met het buitenland en het verkeer binnen den archipel. Naast de verbeteringen en den vooruitgang in de cultures en de landbouwvoortbrengselen, in het credietwezen, komen dus de verbetering en de uitbreiding der vervoermiddelen, der groote scheepvaartlijnen en der havens in aanmerking. Voor zoo ver dit al niet uit andere publicaties bekend was, blijkt uit deze studie opnieuw, dat de Nederlandsche veerkracht in al de voorzorgen, die een toenemende voortbrenging en een daarmede gepaard gaand sterk toenemend vervoer vereischten, op schitterende wijze heeft voorzien. Het is de verdienste van Dr. Blink, in een 130 bladzijden een vrij beknopt overzicht van dezen omvangrijken vooruitgang te hebben gegeven. Daar waar er aanleiding toe is, wordt een geschiedkundige terugblik gegeven en worden de bevolking en haar eigen nijverheid ter sprake gebracht. In zijn slotwoord haalt Dr. Blink aan, de woorden van Prof. Van Vollenhoven, die in zijn ‘De eendracht van het land’ schreef, dat er eigenlijk van een ‘Nieuw Indië’ moet worden gesproken; die woorden mogen hier nog eens herhaald:
‘Wat wij onder onze oogen hebben zien volvoeren is wat voor ons land de machtige arbeid is geweest van boergondische vorsten; wat voor Frankrijk het werk was van Lodewijk den Elfde, Richelieu, Colbert. Want haast overal in Indië werd dit staatkundig werk op den voet gevolgd door een nauwelijks, en zeker niet in dat tempo, verwachten economischen opbloei van al die landstreken: een opbloei, die zich uit in oversnelle toeneming van uiten invoer, in oversnelle toeneming van scheepvaartverkeer, in een havenvergrooting van Makassar, die al de helft te klein is vóór ze nog is uitgevoerd, in een terugslag tevens op het spoor- en scheeps- en verdere vertier van Java zelf. Overal komen handen en harten, geld en breinen, te kort.’Ga naar voetnoot1)
Moge dit door allen, wien de voorspoed en de welvaart van Nederland en die van Indië - want die zijn onverbrekelijk tezamen verbonden - ter harte gaan, in de gedachte worden gehouden. Overal (in Indië) komen handen en harten, geld en breinen te kort. Indien de oorlogsweeën ons land niet mochten beroeren en de vrede in Europa zal zijn wedergekeerd, dan moge het blijken dat Nederland stof genoeg heeft, om Indië te voorzien van al de werkkrachten noodig om den begonnen en tot zoo mooie hoogte opgevoerden arbeid voort te zetten. |
|