| |
| |
| |
| |
Memorie van Antwoord.
In 1910 werd door het Groepsbestuur Nederland van het A.N.V., op het voorbeeld der Ned. Zuid-Afr. Vereeniging, besloten tot het houden bij voorkomende gelegenheid, van samenkomsten van Groepsbetuur en vertegenwoordigers der Afdeelingen. Doel was om door kalme redeneering in kleinen kring, in een of meer gerezen geschilpunten, waardeering voor elkaars meening te vestigen. De bijeenkomsten zouden een zuiver overleggend karakter hebben en in geen enkel opzicht van bindende kracht zijn. Besluiten zouden dus niet worden genomen, wel inlichtingen van allerlei aard gevraagd en gegeven.
Zaterdag 16 Januari werd te Utrecht een derde zoodanige bijeenkomst gehouden, waartoe ook de leden van het Hoofdbestuur, voorzoover bereikbaar, waren uitgenoodigd.
De zeer buitengewone tijdsomstandigheden waren oorzaak dat de vergadering drukker was bezocht dan de beide voorgangsters en dat slechts een klein deel der werkzaamheden kon worden afgehandeld. Het Groepsbestuur had zich n.l. op het standpunt gesteld om de leden hunne op- en aanmerkingen op zijn beleid en dat van het Hoofdbestuur onverkort te doen uiten, zelfs indien de tijd voor antwoord inschoot. Het gevolg was dat er half werk is gedaan.
Toen de bezwaren waren geuit, was er voor de algemeene weerlegging of verdediging namens het Bestuur geen tijd meer. Jammer, omdat eenzijdigheid van het debat nu noodwendig een gevoel van onvoldaanheid ten gevolge moest hebben, maar gelukkig kan de gedachtenwisseling in Neerlandia op andere wijze worden voortgezet.
Vandaar nu een lijst, naar de volgorde, waarin zij zijn te berde gebracht, van de tegen Hoofdbestuur en Groepsbestuur ingebrachte bezwaren, opmerkingen en wenschen, met in het kort het antwoord daarop. Namen worden verzwegen, daar het enkel om de zaken te doen is. Van zelf spreekt echter dat om de veelheid der punten, de grootst mogelijke kortheid moet worden betracht.
Voorop ging de bespreking der opvatting van het Hoofdbestuur omtrent de neutraliteit van het Verbond gedurende den oorlog; zij was een verschijnsel van een oude kwaal: niet durven.
Antwoord. Het heeft het Hoofdbestuur getroffen dat zij die in dezen oorlog de onzijdigheid van het Verbond afkeuren, eigenlijk nooit op den man af zeggen wat zij dan wel willen. Zij beweren dat onzijdigheid geboden is, maar op een halfje. Als particulier moeten de Hoofdbestuursleden natuurlijk onzijdig zijn, maar het Verbond behoeft het niet te zijn. Het Verbond zou moeten gaan zoover als het maar eenigszins kan, zonder gevaar op te leveren; het ‘doodend neutralisme afschudden’, zooals te lezen staat in het ingezonden stuk van Dr. P. Geyl in dit nummer.
Het Hoofdbestuur nu wil van al zulke proefnemingen niets weten; het is overtuigd dat in deze nog altijd hachelijke tijden de tegenstanders van zijn onbewimpelde gehoorzaamheid aan de Regeering en aan de wet, zeer weinig in aantal zijn. En dat kan niet anders, omdat er weinigen zijn met verantwoordelijkheidsgevoel, die met het helsche vuur van den oorlog willen spelen.
Prof. De Louter, wien toch zeker in dezen hoog gezag niet kan worden ontzegd, heeft in het Jan.-nr. zijn oordeel over de houding van het A.N.V. duidelijk uitgesproken. Met die uitspraak kan het Hoofdbestuur in dezen volstaan. Het beschouwt hiermede de zaak in theorie als afgedaan. En bij de hopelooze verdeeldheid van meeningen in ons land, omtrent
| |
| |
oorzaak, aanleiding en voering van dezen oorlog, zou het Hoofdbestuur, gesteld dat het de onzijdigheid mocht schenden, in de praktijk onmogelijk den weg weten. Het zou staan te midden van een warwinkel van stemmen, als ware het Babels torenbouw.
Wat de houding van het Hoofdbestuur betreft tegenover de Vlamingen: de aanwezigen te Utrecht hebben het woord gehoord van den heer Meert, den stichter en secretaris der Groep Vlaanderen. Deze heeft, evenals later in dezelfde vergadering Mr. Em. Wildiers van Antwerpen, verklaard overtuigd te zijn dat zijne mede-Vlamingen, zij wien het werkelijk ernst is met hun belangeloozen strijd om eigen taal en volksaard, de houding van het Verbond te hunnen opzichte gedurende den corlog volkomen goedkeuren niet alleen, maar zeer dankbaar zijn voor hetgeen gedaan is. Bovendien dat het artikel in het Nov.-nr. ‘Groot-Nederland en de Oorlog’, dat als stormram tegen het Hoofdbestuur werd gebruikt, vooraf door hem en zijne Vlaamsche vrienden was gezien, volkomen juist bevonden en goedgekeurd.
Het Hoofdbestuur acht hierdoor de zaak van het Verbond tegenover Vlaanderen wat het verleden betreft, eveneens voor afgedaan. Hooger rechter dan den heer Meert erkent het voor deze aangelegenheid in Holland niet.
Op de oude geschiedenis van het Protocol, bij gelegenheid van het bezoek van onze Koningin aan Brussel, wenscht het Hoofdbestuur niet weder terug te komen.
Enkel stelt het er prijs op hierbij te verklaren, dat als het toen ter tijde alles geweten had, wat het nu weet, het heel anders zou zijn opgetreden, maar dan naar alle waarschijnlijkheid nog minder in den geest van hem of hen, die deze kwestie oprakelden.
| |
De strijd tegen het Fransch, als diplomatieke taal wordt slap gevoerd; het adres indertijd dienaangaande was gesteld in lakeientaal.
Voor deze laatste opmerking zie men Neerlandia van November 1911, waar het adres te lezen is. Ware het vervat geweest in den toon, die bedoeld schijnt te zijn geweest, dan zou het adres eenvoudig ter zijde zijn gelegd. Het Hoofdbestuur zal daarom in dergelijke vertoogen om de mogelijkheid van welslagen niet te verspelen, voortgaan met den parlementairen vorm, hoe weinig ‘fier’ die sommigen moge lijken.
Wat de zaak zelf betreft: het Hoofdbestuur gaat uit van de onderstelling dat de spreker hier voornamelijk het oog had op de diplomatieke betrekkingen tusschen Nederland en die landen waar het Nederlandsch een der officieele talen is, tusschen Nederland en België en Zuid-Afrika dus.
De vorige Minister van Buitenlandsche Zaken, schoon anders voor het Verbond en aangrenzende belangen zeer toegankelijk, ten dezen echter geheel onjuist voorgelicht, weigerde wijziging in den bestaanden toestand. Het Hoofdbestuur meende, na alles wat het te voren had gedaan, verder gelegener tijd te moeten afwachten.
De tegenwoordige Minister van Buitenlandsche Zaken kwam in het laatst van 1913 aan het bewind. Het Hoofdbestuur mocht dezen niet terstond lastig vallen met een vraagstuk, waarvan de oplossing niet zoo onmiddellijk voor de hand ligt. Wel ondervond het, in zaken van minder ingrijpenden aard, ook bij dezen bewindvoerder steeds een hoogst welwillend gehoor. Zoo in de kwestie van het professoraat in Nederlandsche taal, letterkunde en geschiedenis aan Columbia University, een in het oog van het Hoofdbestuur uiterst gewichtige overwinning in den geest van het Verbond, maar waarvan het belang nog niet algemeen door de leden schijnt te worden gevoeld. Zoo in de kwestie van Nederlanders als consul, waarbij het Hoofdbestuur zich natuurlijk niet mag beroemen rechtstreeks invloed te hebben gehad, maar toch wel mag hopen zijn aanbevelingen niet geheel vruchteloos te hebben gedaan. Zoo in zake het bekende telegram, vanwege het Verbond door den voorzitter naar Gent en Antwerpen gezonden. Deze en andere belangen van het Verbond zijn dikwijls aanleiding geweest tot herhaalde en langdurige besprekingen aan het Departement en persoonlijk met den Minister, waarbij de diplomatieke taal tijdelijk op den achtergrond, maar daarom nog niet van de lijst kwam. Het onderwerp was trouwens, dringender zaken in aanmerking genomen, niet spoedeischend. De bewering dat het Hoofdbestuur in dezen slap is geweest, is om die reden onjuist. Juist is dat het geschikte oogenblik nog niet is gekomen; dat oogenblik af te wachten geeft de meeste kans op slagen. Bovendien, men schijnt te vergeten dat als zulke vraagstukken ter oplossing aan het Hoofdbestuur worden opgedragen, de uitvoering daarvan niet even gemakkelijk is als de opdracht. Deze laatste is fluks gedaan en gewoonlijk zonder eenige duidelijke voorstelling van de moeilijkheden aan hare uitvoering verbonden. Voor een hoogen toon, stel dat het Hoofdbestuur dien kon uiten, zou geen Minister zwichten, integendeel. Er moet langzamerhand een sfeer van
overtuiging worden geschapen, waarin een blijvende verbetering kan ontkiemen.
Zoolang de diplomatieke taal van Nederland zonder uitzondering Fransch is, zal in België eene verandering ten gunste van het Nederlandsch, voor de machthebbenden in dat land gelijk staan met een inmenging in binnenlandsche aangelegenheden ten voordeele der Vlamingen. Verandert de Nederl. Regeering op den duur haar standpunt niet, dan zullen de Vlamingen dat sterker dan tot nu toe, gaan beschouwen als partijtrekking tegen hen zelf. In dezen moet de bij ons nog niet algemeen heerschende erkenning van de rechten onzer taal ten slotte den doorslag geven. Niet tegen het Fransch in België of het Engelsch in Zuid-Afrika gaat het; het gaat om de eer der eigen moedertaal.
En wie in dezen gelooven, drijven niet tot een haast, waarmee men het doel zou voorbijschieten.
| |
| |
| |
Men hoort niets meer van de voorstellen omtrent de Post-Unie.
In Leeuwarden, einde Maart 1914, werd besloten een volksbeweging te wekken ten bate van enkele met name genoemde betere postverhoudingen met België en Nederl.-Indië. Nu is een volksbeweging ook iets, dat zich gemakkelijker laat zeggen dan ten uitvoer brengen. Reeds de wijze waarop zij zal worden aangepakt, eischt grondige en langdurige besprekingen. Toch was de voorbereiding, waarbij zich evenwel ongedachte bezwaren voordeden, reeds gevorderd, toen de oorlog uitbrak; in de eerste Groepsbestuursvergadering die kon worden gehouden, werd met algemeene stemmen besloten volk en Regeering in dezen tijd niet lastig te vallen met zulke ingrijpende vraagstukken, die bovendien in den eersten tijd aanzienlijke offers van de schatkist zouden vorderen.
In het algemeen ware het wel te wenschen dat zij die zich over een in hun oog te langzamen gang van dergelijke opdrachten beklagen, eerst eens rustig den geweldigen arbeid overwogen, die daaraan moet worden besteed. Wie de draagkracht zulker vraagstukken overzien kan, zal begrijpen dat er wellicht eenige jaren aan de volvoering moeten worden besteed.
| |
Nederlandsche muziekuitvoeringen.
Zij moeten meer worden gegeven. Daarmede is het Groepsbestuur het eens. Het wilde naar het volgende plan te werk gaan: De heer Hutschenruyter was aangezocht om in overleg met het Dagel. Bestuur een lijst van Nederlandsche en Vlaamsche muziekwerken, geschikt ter uitvoering, op te stellen; alle muziek- en zangvereenigingen in Nederland en Vlaanderen zouden worden aangeschreven. De oorlog heeft ook hier tijdelijk de samenwerking belemmerd. Bovendien denke men niet gering over dezen ook zeer omvangrijken arbeid.
Intusschen kunnen de Afdeelingen zelf, die uit den aard der zaak plaatselijk grooten invloed kunnen uitoefenen, alsmede de muziekvereenigingen met overeenkomstig doel, zich alvast in dit opzicht werkzaam en verdienstelijk betoonen. Men moet niet altijd lijdelijk afwachten wat anderen zullen doen, maar ook zelf in zijn omgeving het goede bevorderen dat voor de hand ligt.
| |
Te veel baantjes zijn in één persoon vereenigd, vooral bij den voorzitter.
Deze geeft dit grif toe. Al jaren lang heeft hij aangedrongen op ontheffing van velerlei, maar werd na elke klacht tot loon steeds zwaarder belast. Hij zelf lijdt er dus meer onder dan de opmerker, die er enkel naar kijkt en hij snakt uit dien hoofde nog meer dan deze naar ontlasting van de hem opgelegde taak.
| |
De voorzitter wil iedereen te vriend houden.
Die het weet moet het zeggen. Geeft echter deze wetende zich wel rekenschap van de taak van den voorzitter van het A.N.V.? Deze moet trachten in de oneindige verscheidenheid van volksaand, van zeden en gewoonten, van staatkundige en kerkelijke toestanden, van personen vooral, want die zijn dikwijls het ergst, de eenheid te bewaren. Hij moet leeren om te gaan met landgenooten, Vlamingen en Zuid-Afrikaners, de verschillende stroomingen waarnemen en leeren kennen, moet elk eerlijk standpunt leeren begrijpen en waardeeren en toch te midden van dat alles zich zelf blijven. Uit alle oorden der wereld komen Nederlanders tot hem met wenschen, verzoeken en klachten; afschrikken mag hij ze niet, want zij komen tot hem als tot het Verbond zelf. Neem dus aan dat niet deze voorzitter van het A.N.V., maar al de opvolgende voorzitters, hun best moeten doen om wat na jarenlangen arbeid met vallen en opstaan een zekere eenheid heeft verkregen als eenheid te bewaren - mag dan, om van dezen niet te spreken, nu reeds bij voorbaat aan zijne opvolgers wreedelijk worden voorgehouden: tracht niet iedereen te vriend te houden, of ik kom het U verwijten!
De opmerker stelle zich gerust, het kwaad kon erger.
| |
De denkbeelden van het A.N.V. zijn te vaag als men propaganda wil maken in de Afdeelingen.
Aan wie de schuld? Immer aan dat publiek, dat niets geeft of het vraagt: wat krijg ik er voor?
Zeker, zoodra het de tastbare werkelijkheid verlaat, wordt elk begrip voor velen vaag; volkomen juist. Vooral kleine Afdeelingen met weinig kas lijden daaronder. Toch, over het geheel mag het Verbond niet te hard klagen; langzaam gaat het vooruit en het zal geleidelijk blijven vooruitgaan, mits het den eenig juisten weg niet verlate, dien der natuurlijke ontwikkeling. Deze eischt, wat de menschen van onzen tijd hoe langer hoe meer verliezen, geduld en volharding. En in de Afdeelingen zelf moet de kracht naar buiten zich meer doen gelden; ook zij hebben een plicht; niet enkel het bestuur heeft dien.
De opmerking over het vage der denkbeelden van het A.N.V. is intusschen niet geheel juist; het bekende propagandaboekje, samengesteld door den administrateur, geeft een zakelijk werkprogramma, feiten en daden.
| |
Krachtige samenwerking is noodig.
Volkomen waar. Juist de vergadering te Utrecht bewijst, dat het Groepsbestuur van deze waarheid doordrongen is.
| |
Het Hoofdbestuur durft niet voor Fransch-Vlaanderen optreden, heeft f 50.- steun geweigerd.
Juister zou zijn: het Hoofdbestuur heeft niet de overtuiging dat het goed is dat Nederland zich rechtstreeks bemoeit met Fransch-Vlaanderen. Het heeft zich echter niet onverschillig betoond, aarzelt alleen omdat de adviezen van drie zeer bevoegden uit Vlaanderen, volstrekt niet eensluidend zijn. De zaak heeft buiten
| |
| |
het Hoofdbestuur eenige warme voorstanders, die echter in de weigering van een bepaalde bijdrage ten onrechte gebrek aan moed zien. Moed komt hier niet in het geding, vooral niet als op het oogenblik dat de bedoelde f 50.- zijn aangevraagd, de penningmeester voornamelijk vanwege den stand der kas bezwaar heeft moeten maken.
Er is echter toegezegd, dat de uitgave van kleine Vlaamsche geschriften zou worden gesteund.
| |
Men heeft geen gelden durven verzamelen voor Vlaanderen na het uitbreken van den oorlog, als zijnde in strijd met onze neutraliteit.
Over dit punt werd in de Groepsbestuursvergadering van 3 October, waarin een afgevaardigde van de Afdeeling Zaandam aanwezig was als gast, breedvoerig gesproken. De meeningen liepen zeer uiteen. Toch werd besloten gelden te gaan verzamelen, maar die eerst na den oorlog ten bate onzer Vlaamsche leden aan te wenden. Toen kwam echter enkele dagen daarna de reusachtige stroom vluchtelingen en was overal zooveel noodig, dat aan bedoelde inzameling voorloopig niet meer kon worden gedacht. Het bestuur der in dezen het meest drang uitoefenende Afdeeling Zaandam was van dezelfde meening.
Voor alles wat het Hoofdbestuur, Groepsbestuur en de Afdeelingen sedert het uitbreken van den oorlog hebben gedaan, zie men het hoofdartikel ‘Overzicht’ in het Nov.-nr. van Neerlandia 1914; Van de Boeken-Commissie, hetzelfde nummer, blz. 212 en het jongste Jan.-nr., blz. 4; Het werk der Afdeelingen, in het Dec.-nr., blz. 230; Het bezoek van den voorzitter aan de Interneeringskampen, in het jongste Jan.-nr., blz. 6; Nederlandsch onderwijs aan Belgen, blz. 15; Geïnterneerde Belgische Studenten, blz. 15; Buitengewone propaganda onder de militairen, blz. 22, enz.
| |
Men durft niet tegen de Regeering op.
Zoolang er geen bepaalde feiten worden genoemd, is het moeilijk daartegen iets in te brengen. Wat echter niet zegt dat de spreker gelijk heeft.
De moed van het Hoofdbestuur wordt nogal op de schaal gelegd. Maar - is het nalaten van iets bij een bestuur van, als het voltallig is, twintig menschen, redelijkerwijs altijd toe te schrijven aan gebrek aan moed bij de meerderheid? Bestaat er ook nog niet iets als, na wikken en wegen, beslissen in het werkelijke belang der toevertrouwde vereeniging? Voorziet het Hoofdbestuur op een bepaald oogenblik schade in een mislukking, dan stelt het uit, zonder daarom af te stellen. Een groot Verbond als het onze moet zich niet dan in groote noodzakelijkheid aan een nederlaag blootstellen; dat is een eisch van beleid, dat tot leidraad heeft de liefde voor het Verbond zelf. Neen, zeggen anderen: beter een eervolle nederlaag dan een - nu ja, wat? - dan een schandelijke overwinning? Maar die tegenstelling is onbestaanbaar; slechts eerlijke middelen dienen het A.N.V. en als er overwonnen wordt, kan de overwinning om die reden nooit een bitteren nasmaak hebben Beter dan wat, dan? Dan de kans om op gelegener oogenblik te overwinnen? Men vergete niet dat een weigering een zaak verder achteruit kan brengen dan een tijdelijke onthouding. En ten slotte is het er toch om te doen om het bereikbare te bereiken.
| |
Het inkomen van kleine Afdeelingen is te klein.
Zeer juist. Het Groepsbestuur zal dan ook gaarne van de Afdeelingen de voorlichting ontvangen, hoe in dit gebrek te voorzien, zonder dat de algemeene kas er te veel onder lijdt.
| |
Er zijn veel te weinig leden.
Ook dit is zeer juist. Er staat hier voor de leden een heerlijk arbeidsveld open.
| |
Het stelsel in het Verbond deugt niet; het werkt te dilettantisch.
Zonder te willen beweren, dat het stelsel feilloos is, mag toch worden opgemerkt dat een stelsel waarmede in zeventien jaren tijds uit het niet een Verbond is gegroeid als het onze, niet maar zoo klakkeloos is te verwerpen. De methode van werken is van den aanvang af een van zoeken en tasten geweest; het voor dien tijd onbekende is zooveel mogelijk opgespoord geworden en uit de fundamenteele kennis is langzamerhand uitgebreider kennis van ons volks- en stamleven gegroeid. De jaargangen van Neerlandia zijn voor den toekomstigen geschiedschrijver van groote beteekenis geworden.
Vergeten worde echter niet dat het Verbond geen wetenschappelijke instelling is; dat het zich uitstrekt over leden van zeer uiteenloopende ontwikkeling en dat het zonder te zeer af te dalen, zeker moet vermijden voor de meerderheid der leden onverstaanbaar te zijn.
Meende deze spreker dat dilettantisme blijkt uit het aanpakken te hooi en te gras van de dingen die zich toevallig aanbieden, dan vergiste hij zich zeer. Wel degelijk is er stelsel in den arbeid van het bestuur, al blijkt dit niet uit elk zijner daden in het bijzonder. Eene nadere uiteenzetting van het stelsel dat spreker zich denkt in de plaats van het bestaande, zou zeker zeer leerzaam kunnen zijn.
| |
Er is decentralisatie noodig en daarvoor uitbreiding der bijzondere commissiën.
Hoofd- en Groepsbestuur trachten steeds naar commissies voor bijzondere taken. Beide zullen zeker niet vreugde hebben waargenomen dat zich zooveel nieuwe krachten beschikbaar stellen om den arbeid te helpen dragen. Vergeten moet echter niet worden dat het Hoofdbestuur reeds uit commissiën voor de verschillende Groepen - de afgevaardigden - bestaat, naar welke alle aangelegenheden de Groepen betreffende, steeds worden verwezen. Bovendien is het Hoofdbestuur voor verschillende onderdeelen zijner
| |
| |
werkzaamheden in commissiën verdeeld. Daarbuiten kent men de Boeken-Commissie, de z.g. Vreemde Woorden-Commissie, de Commissie voor de Vacantie-Cursussen.
Dat alles neemt niet weg dat er langs dezen weg nog wel het een en ander te doen valt en de uitgesproken wensch zijn groot nut kan hebben.
Eén eisch mag echter, zonder het Verbond te ontwrichten, nooit worden verwaarloosd: ondanks verdeeling van arbeid, moet er eenheid zijn en blijven in de leiding.
| |
Meer openbaarheid.
Wellicht is ook hierdoor iets meer te bereiken. Maar de ondervinding eener Commissie van Openbaarheid zal ongetwijfeld zijn, dat in vele gevallen openbaarheid van hetgeen wordt voorbereid of is verkregen, niet in het belang is van het Verbond. In elk geval zou voor een dergelijke commissie bestendig overleg noodzakelijk zijn, allereerst om te weten wat het Hoofdbestuur in dezen reeds heeft gedaan. En van meet af moet men zich wel doordringen dat rechtstreeksche propaganda veel geld kost. Wat er niet is.
| |
Waarom niet geprotesteerd tegen den Nederlandschen Gezant te Parijs?
Een dagbladartikel uit Parijs zal toch wel door niemand als bewijs worden aangemerkt!
Een protest eischt onvergelijkelijk veel meer. En hiertoe had het Hoofdbestuur niet het minste recht na de zeer duidelijke verklaring van den Minister van Buitenlandsche Zaken, voorkomende in de Memorie van Antwoord op de Staatsbegrooting voor 1915, 3e Hoofdstuk, No. 11. Deze verklaring luidt:
‘Met nadruk wenscht de ondergeteekende op te komen tegen den blaam, die door sommige leden in dit verband wordt geworpen op den hoogst verdienstelijken en ervaren diplomaat, dien Nederland het voorrecht heeft in Frankrijk te bezitten. Integendeel is de ondergeteekende overtuigd, dat de verandering, die onlangs in de opvattingen der Fransche pers ten aanzien van Nederland algemeen is aan den dag getreden, en die aan de aan het woord zijnde leden zeker niet zal zijn ontgaan, goeddeels mag worden toegeschreven aan het beleidvol en waakzaam optreden van den Gezant.’
| |
Er zijn Hoofdbestuurders die nooit of zeer weinig Hoofdbestuursvergaderingen bezoeken.
Dat is waar; er zijn er die ondanks hun goeden wil o.a. door Kamerlidmaatschap de vergaderingen zelden kunnen bijwonen. Men vergist zich echter zeer indien men meent dat zij daarom niets voor het Verbond doen en dat hun lidmaatschap van het Hoofdbestuur, ook met het oog op andere Groepen, niet van zeer groote beteekenis kan zijn.
| |
De Raad van Bijstand is een mislukking geweest en moet worden herzien.
De notulen der Bestuursvergaderingen bewijzen, dat deze inderdaad zeer gewichtige kwestie tal van keeren uitvoerig is besproken. Steeds sprong de verwezenlijking af op de onmogelijkheid om beschikbare krachten te krijgen voor het zeer tijdroovende werk der hervorming. Bovendien werd het noodig geacht dit vraagstuk te verbinden aan een ander, dat nog niet onder de ‘grieven’ is genoemd geworden, maar door het Hoofdbestuur niet wordt losgelaten. Dat is de noodzakelijkheid van de vorming van een groot fonds.
Het denkbeeld om deze taken op te dragen aan eene bijzondere commissie zal zeer ernstig worden overwogen. Al was het alleen maar dit, dan zou de bijeenkomst te Utrecht reeds goede vruchten hebben gedragen.
| |
Wij hebben in het Hoofdbestuur mannen met stuwkracht noodig.
Hoe meer hoe beter, mits de stuwkracht in goede richting zij.
| |
Het A.N.V. had de leiding bij de verzorging der vluchtelingen op zich moeten nemen.
Hierop wordt geantwoord in het naschrift op het artikel van den heer Simons in dit nummer.
| |
Het A.N.V. had zich bij den Nederl. Anti-Oorlogsraad moeten aansluiten.
Het Dagel. Bestuur is van oordeel, dat, waar de meening der leden van het Verbond in dezen zoozeer uiteenloopt, het Verbond als zoodanig buiten deze beweging moet blijven.
| |
Het A.N.V. moest dienstneming van vrijwilligers bevorderen door bij de Regeering aan te dringen om de vereischte uniformen voor hare rekening te nemen.
Het Groepsbestuur heeft hieraan niet gedacht; ware er in dien geest een voorstel van wege een of meer leden ingekomen, dan zou het dit zeker ernstig hebben overwogen.
| |
Het A.N.V. doe't te veel aan bestrijding van vreemde woorden; het mag niet uitsluiitend een taalverbond zijn.
Het eerste is niet voor weerlegging vatbaar, omdat de vraag wat in dezen te veel of te weinig is, zeer verschillend wordt beantwoord. Dat de zorg voor de zuiverheid onzer taal door ons Verbond niet mag worden verwaarloosd, zal wel geen tegenspraak behoeven. ‘De taal is gansch het volk’, bevat zeer veel waars Maar dat naast de zorg voor onze taal, die voor andere, geestelijke, maar ook stoffelijke belangen moet staan, daarover mag evenmin twijfel heerschen.
| |
| |
Het Bestuur tracht ook hierin uitersten te vermijden en heeft herhaaldelijk gewaarschuwd, dat ons Neerlandia geen speelterrein mag worden voor spraakkunstige betweterij.
* * *
Hoofd- en Groepsbestuur beide, voorzoover zij de draagkracht van de bijeenkomst te Utrecht hebben kunnen overzien, meenen dat niets eene nauwere samenwerking met de Afdeelingen en hare leden in den weg behoeft te staan. Ons Verbond is eenig in zijn soort; de veelheid en verscheidenheid zijner bemoeiingen; de vermenging van zedelijke en stoffelijke belangen; de vrijheid van toetreding, waardoor alle elementen zich vrijheid van uiting verwerven, de eisch om met zorg de klippen van chauvinisme en jingoisme te vermijden; de noodzakelijkheid om met eerbiediging van de eigenaardigheden van het Nederlandsche volkskarakter, dit in gezond nationalen geest te ontwikkelen; het geduld dat bij zulk een arbeid onontbeerlijk is, daar met groote woorden en dreigement volstrekt niets is te verkrijgen, wel met taaie vasthoudendheid en onwankelbare overtuiging - dit alles en nog zooveel meer maakt dat, bij alle recht van kritiek, deze, om den rustigen gang van zaken niet noodeloos te verstoren, niet moet worden uitgebracht dan na grondig onderzoek naar het waarom en hoe der bestaande toestanden.
Er zijn te veel bezadigde elementen in het Verbond, dan dat ernstig gemeende en tevens gegrond gebleken opmerkingen van weerszijden niet met graagte zouden worden aanvaard.
Ten slotte is alles wat er thans in het Verbond omgaat een bewijs dat zijn beginselen hebben gepakt. |
|