Antwerpsche Landjuweel van 1561 hielp herleven, of in 1894 in de Antwerpsche Wereldtentoonstelling het ‘Oud Antwerpen’ hielp tot stand brengen, dan was het toch alleen maar om te toonen tot welke eigenaardige uitingen van schoonheid Vlaanderen eens in staat was, tafereelen uit het verleden, die tevens lessen zouden zijn voor het heden en de toekomst.
Maar ook de nooden van het huidige Vlaamsche volk lieten hem niet onverschillig, bekommerden zijn steeds zoekenden, steeds werkenden geest. Hier in het bijzonder nagaan, wat hij al voor zijn volk gedaan heeft, zou te ver voeren. Doch twee punten moeten toch worden vastgehouden, n.l. in de eerste plaats zijn rede op het Nederl. Congres te Gent in 1891, toen hij met zijn door vijanden, doch ook door vrienden zoo hevig aangevallen voorstel voor den dag kwam, om de studie van een tweede taal uit het lager onderwijs te bannen, als zijnde in strijd met een goed begrepen opvoedkunde. Geen tweede taal in het lager onderwijs, zoo luidde het. En het klonk lang na, en klinkt nog steeds door Vlaanderen. Dat denkbeeld, nu ruim twintig jaar geleden door Rooses door Vlaanderen uitgebazuind, is stilaan zijn weg in de geesten gaan banen, en wat toen voor velen als iets onmogelijks, als iets barbaarsch, ja, zelfs als iets misdadigs gold, wordt nu hoe langer hoe meer als de uitdrukking van een gezond paedagogisch stelsel beschouwd.
En moeten wij hier aan de rol herinneren die Rooses, als voorzitter van de beide Vlaamsche Hoogeschoolcommissies vervuld heeft? Met hoeveel gezonden zin, met hoeveel flinkheid, met hoeveel ijver heeft hij de werkzaamheden voor de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool geleid! En het was hem een groote voldoening, dat, ten slotte de eenheid onder de voorstanders van een hooger onderwijs in de moedertaal kon tot stand worden gebracht. Hij had ook nog zoo gaarne het ingediende welsvoorstel tot wet verheven gezien en de voldoening gekoesterd, te weten dat binnen een niet al te lang tijdsverloop een der beide Staatshoogescholen, die van Gent, ter beschikking van het Vlaamsche volk zou gesteld worden.
Maar dat heeft hij helaas niet meer mogen beleven. Doch wanneer eenmaal dit voorname, en zelfs voornaamste punt van het Vlaamsch programma, zal verwezenlijkt zijn, dan zal Vlaanderen met een gevoel van dankbare herinnering terugdenken aan den man, die zooveel heeft gedaan, om het zoover te brengen. Maar Vlaanderen is het tevens aan zijn nagedachtenis verschuldigd, om zich niet tevreden te stellen met een halve oplossing, zooals het 't geval geweest is met het gebruik van het Nederlandsch bij de legerinrichting en bij de nieuwe wet op het lager onderwijs. Want niemand was meer dan Rooses overtuigd, dat er met het vraagstuk van de Vlaamsche Hoogeschool niet geschipperd mocht worden, en dat het beter was dit vraagstuk liever niet dan het slechts ten halve op te lossen. Dat degenen die het in hun macht hebben om aan die zaak de gewenschte richting te geven, dit niet uit het oog verliezen! Het zou anders een logenstraffing zijn van het verlangen dat Rooses steeds zoo innig gekoesterd geeft.