Een andere verklaring is, dat eenzelfde groote afstand die er zoo lang tusschen schrijf- en spreektaal heeft gelegen en in weerwil van veel verbetering nog ligt, veelal geacht wordt ook noodig te zijn tusschen de taal van rede of toespraak en die van het gesprek. Verschil moet er zeker zijn, komt van zelf voort uit de stof die men stelselmatiger behandelt dan in het gesprek, uit de talrijkheid van de toehoorders en den aard van de gelegenheid, uit de ruimte die men met de stem vullen moet en die geen radheid of slordigheid van spraak toelaat. Dat heeft ook invloed op woordkeus en zinsbouw. Maar de afstand wordt doorgaans te groot genomen. De levende taal van het dagelijksche verkeer wordt meestal ongepast, en een min of meer onnatuurlijke, of althans den spreker ongewone, taal wordt noodig geacht. Vandaar dat de spreker, een werktuig hanteerende, waarmede hij niet volkomen vertrouwd is, in het kleine of het groote faalt.
Oefening is hier natuurlijk van groot belang, en dat is het waar prof. Treub het over heeft. De kunst der welsprekendheid of, eenvoudiger, de vaardigheid om zich juist en zuiver uit te drukken, wanneer men iets moet uitleggen - of, zonder bepaald een rede te houden, een min of meer groote verzameling menschen moet toespreken, - ze moet geleerd of aangekweekt en beoefend worden. En inderdaad op hoeveel scholen - lagere, middelbare en hooge - wordt daaraan het noodige gedaan? Hoe is, te dien opzichte, de vorming van leeraren, advokaten, predikanten zelfs?
De leerlingen van Katholieke gymnasia maken, volgens prof. Treub, een gunstige uitzondering. Wij hooren de opmerking voor het eerst, maar verwonderen er ons niet over, daar wij op een aangrenzend gebied een twintig jaar geleden iets dergelijks hebben gehoord. Het gold toen de dagbladpers. Een uitnemend journalist - een liberaal - man van groote kennis en een stylist van de bovenste plank, wien daarom de lezing van kranten, waarin zooveel onbeholpens en slordigs en leelijks staat, dagelijks ergernis gaf, zei dat er over het geheel in de Katholieke bladen zooveel zuiverder en schooner Hollandsch werd geschreven. De verklaring lag, zoo vermoedde hij, hierin, dat de Katholieke geestelijken, die veelal in de Katholieke bladen schrijven of ze leiden, op de seminariën terdege en naar behooren in hun moedertaal geschoold worden.
Bij zoo'n opvatting nu van wat aan de moedertaal toekomt, van de verplichting, die aan iederen ontwikkelden landgenoot moest worden opgelegd, om zuiver Hollandsch te kunnen schrijven, past de zorg aan het spreken besteed. De rederijkerij is door een vroeger geslacht bij ons in ongunst gebracht, maar de rhetorica diende op onze scholen algemeen in eere hersteld te worden.
Wij hadden eens gelegenheid over dit onderwerp te spreken met een Engelschman, die den toestand bij ons kende. Wij gaven er onze verwondering over te kennen, dat, naar het ons uit de lezing van Engelsche bladen en tijdschriften was toegeschenen, de Engelschen gemiddeld zooveel beter schreven dan wij Nederlanders. Natuurlijk doen wij dat, zei de Engelschman, maar wij leeren het ook op school, gij niet. Stijloefening, leeren schrijven, dat is op onze scholen een van de voornaamste dingen.
En zoo men geleerd heeft zich vlot, zonder omhaal en juist op papier uit te drukken, is een van de grootste bezwaren voor het behoorlijk spreken in het publiek al opgeheven.
Een deugdelijke beoefening van de rhetorica zal tevens helpen in den strijd tegen dat andere euvel waarover prof. Treub klaagt: de onzuiverheid van het Hollandsch, tegenwoordig vooral de verduitsching van onze taal. Dat in de geleerde wereld vooral de medici zondigen is bekend. De reden, dat er zooveel tegen de zuiverheid van onze taal wordt gezondigd, ligt ten slotte in gebrekkige kennis van of liever in het gebrekkige meesterschap over onze eigen taal bij de meesten onzer, en dat het vooral germanismen zijn die onze taal ontsieren ligt in de toenemende handelsbetrekkingen tusschen de twee landen en in de verwantschap tusschen de twee talen. Die verwantschap maakt het ook voor de meesten lichter een Duitsch boek te lezen, dan een Fransch of Engelsch. Hetgeen zelfs bij sommige geleerden en in het algemeen bij menschen van studie ten deele de voorkeur voor Duitsche wetenschap verklaart. Waarbij komt, dat de plechtstatigheid, waarmede veelal de Duitsche wetenschap zich aanbiedt, over het geheel beter past bij de vaderlandsche opvatting van den vorm, waarin al wat degelijk is zich moet voordoen.
Ja, die germanismen bij geleerd en ongeleerd, tegenwoordig! Huldigen wij prof. Treub om zijn afkeurend woord, dat onder zijn collega's medici niet zonder invloed moge blijven!
En huldigen wij dan ook den geestigen Charivarius, die wekelijks in de Amsterdammer de verbasting van ons schoone Hollandsch in de pers en dan vooral de germanismen hekelt. Wie zou hem, om zijn speurzin, zijn fijn gevoel voor onze taal en het goede werk dat hij doet niet van harte vergeven, dat hij een enkele maal wel als germanisme aanduidt wat het niet is?