Ingezonden.
Dringend.
Wanneer dringt in Holland algemeen het begrip door, dat men in betrekkingen met België, Nederlandsch kan bezigen niet alleen, maar ter wille van den harden Taalstrijd daar geleverd, den zedelijken plicht heeft dit te doen?
Ik ontvang, vanwege de Jongelieden-Afdeeling Leiden, A.N.V., een pakje boeken.
Daarop staat:
Petits livres sans valeur.
Monsieur
H. Meert,
20 Spiegelstraat 20,
Gand.
Belgique.
Is 't niet om uit zijn vel te springen!
Maar: zelfs de tweetalig gedrukte verklaring voor den tol is in 't Fransch ingevuld:
Gand, Belgique.
Spiegelstraat 20.
Monsieur H. Meert,
un-paquet - petits livres... sans (valeur).
Leiden, 5 Juin 1913.
Tot mijn groote ergernis is de begeleidingsbrief, dien ik als bestemmeling te onderteekenen heb, ook in 't Fransch ingevuld.
Hoe is dat nu mogelijk? 't Zal wel de Jongel.-Afdeeling van het A.N.V. niet zijn, die me deze ergernis bezorgt! Die is 't dan, na ontvangen inlichtingen ook niet.
Een verzender dan of spoorwegpersoneel. In 't laatste geval wijst dit op zonderlinge in Holland verbreide dwaalbegrippen: Naar België moet het Fransch zijn, en buitendien nog op lichtzinnigheid: want de formulieren als: Douane-Verklaring
Déclaration en douane
zijn tweetalig gedrukt. Waarom zou het nu naar België in 't Fransch moeten, daar België juist het eenige land in Europa is, waar buiten Holland Nederlandsch gesproken wordt! Hier zegeviert dus het ingeroeste dwaalbegrip op het gezond verstand.
Maar het moet volstrekt niet. Ik ontvang immers dagelijks pakjes uit Nederland en van elders met Nederlandsch adres en uit Nederland dan met een in 't Nederlandsch ingevulde douane-verklaring. En als een bezending uit Finland met eenvoudig
H. Meert, Gent,
waarbij men den naam van het land vergeten heeft, mij weet te vinden, dan moet men waarachtig niet bang zijn, dat een pakje uit Leiden mij met Nederlandsch adres niet zal vinden.
Het is volstrekt noodig, dat dwaalbegrip, dat ons afbreuk doet en de tegenpartij sterkt, te bestrijden.
Dat dwaalbegrip is zeer sterk. Wij ondervinden 't alweer in de Nederlandsche Afdeeling in de Wereldtentoonstelling. Gehoord b.v. in het Inlichtingenkantoor aldaar voor Handel, Nijverheid, Reisverkeer. Een Meneer krijgt een propaganda-boekje: Hollande, 30 Expositions d'industrie, d'Art, de Navigation et d'Agriculture.
Hij vraagt of er geen Nederlandsche boekjes zijn. De kantoorman antwoordt: dat is immers onnoodig in België. Is 't niet alsof in België Hollandsche hersenen ophielden te fungeeren? In denkende hersenen zou toch deze gedachtengang plaatsgrijpen: Wie zullen in de eerste plaats zich laten verlokken om een reisje in Holland te doen? Wel die, welke de taal van 't land en zijn letterkunde kennen en hun stamverwantschap voelen; Vlamingen dus, te midden van wie wij ons hier bevinden. Dus: in de eerste plaats: Nederlandsche reclameboekjes. Neen zegt de kantoorman: Vlamingen kennen Fransch.
Dus: als Vlamingen Fransch kennen, tegen de overweldiging waarvan ze een harden strijd voeren, dan moeten Hollanders nog komen meehelpen om hun het Fransch op te dringen!
Een firma uit Middelburg, die prentbriefkaarten en mooie prenten verkoopt, is de eenige, die in Oud-Vlaanderen een uitsluitend Fransch uithangbord heeft. Zij verkoopt zeer mooie platen, met opschriften... in 't Fransch. ‘De menschen spreken ons in 't Fransch aan.’ Natuurlijk wordt op zoo'n tentoonstelling in België, met overwegend bezoek uit het Walenland, het Noorden van Frankrijk en door verbeulemanste Vlamingen, veel Fransch gehoord. Maar, voor enkele Vlamingen, die bij den prentverkooper verzet aanteekenen tegen dit veronachtzamen van hun taal, hoeveel honderden zijn er, die 't stalletje voorbij gaan, bij zichzelf zeggende: Neen, Hollandsche broer, hebt gij geen eerbied voor Uwe en mijn taal, dan krijgt gij mijn geld zeker niet. Dat weten wij best, die niet de minste geestdrift gevoelen om te koopen, waar men onze taal minacht, al is 't gebodene nog zoo mooi.
Een jeneverfirma heeft een stalletje, waar ze haar likeur laat proeven. Bij het stalletje een oprechte Mlle Beulemans, een Brusselsche, die het vertikt om Nederlandsch te spreken (omdat ze het ook moeilijk doet) en zegt: ‘Tout le monde connait le français; je ne vois pas pourquoi je devrais parler le Hollandais; je ne le fais pas.’ Wat is de indruk, op den Vlaming gemaakt - en men moet aannemen, dat op een Vlaamsche bevolking van 4.000.000 er toch wel enkele zijn, die een tentoonstelling bezoeken in 't hart van 't Vlaamsche land -? ‘Als ik lust heb op een borrel, zal het toch van deze niet zijn, zegt hij bij zich zelf.’ Hoe zal het belang der firma, daardoor bevorderd worden?
Andere firma's adverteeren uitsluitend of overwegend in 't Fransch, tot groot genoegen van de partij van Frankrijk, die er een wapen in vindt tegen ons.
Dat alles is diep treurig en bewijst, dat de Grootnederlandsche Gedachte in Noord-Nederland nog een zeer ruim veld heeft voor hare verbreiding.
Gent, Juli 1913.
H. MEERT.