Zuid-Afrikaansche Brieven.
XI.
Pretoria, 26 Mei.
De weken vliegen hier voorbij. Alweer een maand geleden, dat ik mijn laatsten brief schreef en... nog niets veranderd in de politiek. De toestand is alleen nog verwarder geworden. Het Vrijstaatsche Provinciale Congres van de Z.-Afr. Partij heeft van Generaal Botha geëischt, dat hij zal bedanken als Eerste Minister, aan den heer A. Fischer is de eisch gesteld, dat hij zal aftreden als Minister, terwijl men zal wachten wat hij zijn kiezers heeft te zeggen wanneer hij straks rekenschap komt geven van zijn parlementairen arbeid om daarna te beslissen of men hem ook zal verzoeken zich maar heelemaal uit het parlementaire leven terug te trekken. In plaats van den heer Fischer heeft men in den Vrijstaat Generaal Hertzog gekozen als voorzitter van het Congres en Generaal Christiaan de Wet als onder-voorzitter. De kiezers van Minister Jan Smuts hebben eveneens een besluit genomen om hem hun vertrouwen op te zeggen. Maar feitelijk staat dit meer buiten de tegenwoordige crisis. Men heeft tegen hem persoonlijke grieven: dat hij zich veel te weinig met zijn kiezers bemoeit en zich heelemaal niet voor de belangen van zijn kiesdistrict interesseert.
Zoo ziet men hoe de eene belangrijke gebeurtenis de andere hier volgt. Men kan zich begrijpen, dat de tijd hier snel voorbijgaat bij zoo opgewekt leven, want ik kan mij geen land ter wereld voorstellen, waar men levendiger belangstelt in de politiek dan hier.
Ik wil mij hier niet verdiepen in de gevolgen van al deze moties van wantrouwen, want er zullen er zeker nog meer volgen. Ik verwacht dergelijke besluiten tegen de meerderheid der Vrijstaatsche Volksraadsleden. En dan? Ik weet het niet en ik geloof, dat hier eigenlijk niemand is die duidelijk inziet wat er moet en zal gebeuren.
En inmiddels gaan wij toch vooruit. Zaterdag l.l. is het standbeeld van President Kruger onthuld. Duizenden menschen waren opgekomen om bij deze plechtigheid tegenwoordig te zijn. Daar waren vele Engelschen, daar waren ook de opperbevelhebber van de Britsche troepen in Zuid-Afrika en zijn adjudant en een andere Britsche Generaal. Daar waren misschien even veel Engelschen als Hollandsch sprekenden. Onder de redenaars, die hulde brachten aan de nagedachtenis van den grooten Afrikaner en den grooten Christen was ook een Engelsche predikant, die zeker niet het minst gevoelig heeft gesproken van allemaal.
Wie zou het tien jaar geleden hebben durven voorspellen, dat in 1913 het standbeeld van Paul Kruger zou worden onthuld onder eenparige blijken van vereering van Engelschen en Afrikaners? Wie had toen durven denken, dat nog eenmaal de Stadsraad van Pretoria alles zou doen om het leege voetstuk in Prinsenpark te bekronen met het standbeeld, dat sedert het midden van den oorlog te L. Marques werd bewaard? Wanneer wij dit bedenken, dan zijn wij toch wel vooruitgegaan in samensmelting en onderlinge waardeering der beide rassen. Ik weet, dat er in die samensmelting een groot gevaar schuilt, dat het veel gebruikte, veel misbruikte en veel gewraakte woord ‘conciliatie’ kan leiden tot overheersching van een der rassen over het andere, in dit geval van het taaie, onbuigzame Britsche ras als baas in Zuid-Afrika, misschien niet in de regeering, maar toch baas in heel het maatschappelijke en huiselijke leven, de Hollandsche taal verdrongen naar de keuken en de Engelsche meester in den staatsdienst, de voorkamer en de school. Maar de feiten hebben onomstootbaar vastgesteld, dat de meerderheid van het Afrikaansche volk niet bereid is de nationale idealen, die ook die van Kruger waren, op te geven. Die meerderheid wil de Hollandsche taal handhaven en zal niet dulden, dat de regeering tegen dien uitdrukkelijken volkswil ingaat, gesteld, dat zij dit begeerde. Ik geloof daarom, dat Senator A.D.W. Wolmarans al te zwart de toekomst tegenzag, toen hij bij deze onthulling verklaarde: ‘Ik vrees, dat het volk van Zuid-Afrika is afgeweken van de leer, waarin Kruger ons heeft opgevoed. Ik vrees, dat ons volk staat aan den rand van den afgrond en dat aan het Afrikaansche volk zal worden bewaarheid het woord van den profeet: Zij zijn vergaan, omdat zij zonder kennis waren.’
Kruger's standbeeld (zonder het hooge voetstuk).
Ik voor mij heb vast geloof in de toekomst van het Afrikaansche volk, hier in de beteekenis van de Hollandsch sprekende Afrikaners.
Het heeft de menschen en vooral de ouderen van dagen gegriefd, dat Kruger's standbeeld moet verrijzen ver uit het midden van de stad. Men acht die plek den grooten man onwaardig en toen ds. Bosman dan ook den Engelschen verzocht dit gedenkteeken over te brengen naar het hart van Pretoria, ging er luid instemmend gejuich op. Het standbeeld zal echter wel op die plaats blijven staan. Het Kerkplein, waarvoor het oorspronkelijk was ontworpen en waar ook het voetstuk reeds voor den oorlog was opgericht, is thans niet meer in staat dit gedenkteeken plaats te verleenen, zonder dat de geheele aanleg van dit plein wordt verstoord. Maar het monument, zooals het thans is, spreekt toch ook sterk tot het nationaal gemoed. Lord Milner heeft het voetstuk laten afbreken en laten overbrengen naar het Prinsenpark. Nadrukkelijk heeft hij toen verklaard, dat hij er nimmer in zou toestemmen, dat het zou