Suriname
De toestand der Groep.
Het jaarverslag van den afgetreden secretaris, den heer R.D. Simons, begint met een inleiding ‘in mineur’.
De belangstelling en medewerking der leden toch laat zeer veel te wenschen over.
Er werd slechts één slecht bezochte lezing gehouden.
Het mag dan ook verwondering wekken, dat in dezen tijd van economischen druk, waarvan alles - behalve de inkomsten der kinotheaters - getuigt, nog een bedrag van f 80.- netto kon worden overgedragen aan de ondersteuningskas van de zusterkolonies, toen de Groep zich belast had met de regeling van een lezing-avond door twee harer bestuursleden, de heeren Simons en Luitink, ten behoeve van Bonaire en de andere door de droogte geteisterde eilanden.
Evenals het vorige jaar is de bibliotheek 't lichtpunt bij al wat er aan tegenslag van de Groep valt te vermelden. Door de leeszaal werden niet minder dan 8500 boeken ter lezing verschaft, waarvan 8100 uit de eigen boekerij en 400 uit die van het garnizoen, d.i. dus ruim 700 deelen per maand, bijna 25 per avond (op Zon- en feestdagen is de leeszaal gesloten).
Ook hier ontbrak het aan wanbetalers niet. Van de 165 geabonneerden, betaalden slechts 100, die meenden het door hen verschuldigde leesgeld te moeten voldoen. De anderen vinden het gewenschter de lusten van een instelling te genieten, zonder in de lasten bij te dragen. Bij de leden vinden we dit soort vereenigingsmenschen terug.
Van iemand, die tijdelijk in de kolonie vertoefde en onbekend wenschte te blijven, ontving het bestuur voor de bibliotheek f 25.-, terwijl mevr. de wed. Heylidy een 20-tal werken ten geschenke gaf.
Wanneer wij aannemen, dat al de leden, die nog niet uitdrukkelijk bedankten over 1913, lid blijven, dan valt er nog een achteruitgang van 11 te boeken. ‘Ik heb al lang bedankt’, is 't antwoord, dat zoo dikwijls gegeven wordt, als men zijn contributiekaart ontvangt. Dat 't tot de uitingen der wellevendheid behoort, kennis te geven als men uit een vereeniging wil treden, dat daardoor den penningmeester werk en den bode een vergeefschen loop wordt bespaard, zijn overwegingen, die men meent gevcegelijk achterwege te kunnen laten.
Het kantoor van de Groep werd verplaatst, doordat de eigenaar van het huis, waar zij eerst gevestigd was, het deels voor eigen gebruik noodig had.
Het verslag eindigt met een klacht en een aansporing, die hier geheel worden overgenomen, in de hoop, dat allen, die iets vermogen om de Groep weer tot nieuw leven te wekken, de handen ineen zullen slaan en niets onbeproefd zullen laten:
‘Met ruim 200 leden is het Verbond nog niet verloren, kan 't blijven bestaan.
In alle Nederlandsche koloniën en centra is een Afdeeling van het A.N.V. Zullen wij alleen in Suriname de ongunstige uitzondering moeten vormen?
‘Niets houdt hier stand.’ Zal dit gezegde, dat voor zooveel dingen een waar woord is gebleken, ook voor onze vereeniging moeten opgaan?
Het bestuur zal niet, als het vorige jaar, in herinnering rcepen, wat door de Groep Suriname is tot stand gebracht. Een eervol verleden waarborgt nog geen hoopvolle toekomst. 't Heeft geen zin te vervallen in al te lange bespiegelingen over wat geweest is, nu alle aandacht moet worden geëischt voor wat komen zal.
Wel moge dit even in herinnering worden gerce pen om tot aansporing te dienen en er op te wijzen, welke plaats het A.N.V. in de Surinaamsche samenleving kan innemen, een plaats, die het al ingenomen heeft.
Het bestuur kan daarbij voorgaan en den weg wijzen.
De belangstelling moet van de leden komen.
Zonder leger staan de meest willige aanvoerders machteloos.’