Neerlandia. Jaargang 17
(1913)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-Indië.Verkort verslag der vergadering van het Groepsbestuur met de besturen der Afd. Batavia en Buitenzorg, te Batavia 13 Nov. 1912.Ga naar voetnoot1)Bijgewoond door den afgevaardigde in het Hoofdbestuur: Mr. C.Th. van Deventer. In een vóórvergadering van het Groepsbestuur werd besloten Mr. Van Deventer te herbenoemen tot afgevaardigde in het Hoofdbestuur, indien deze zich weder beschikbaar stelde en werden de dames Kooy-Van Zeggelen en Hillen-Japikse tot Groepsbestuursleden benoemd. In de daaropvolgende, meer uitgebreide vergadering waren aanwezig, behalve Mr. Van Deventer en de evengenoemde dames, welke daartoe uitgenoodigd waren; van het Groepsbestuur: de heeren Steinmetz, voorzitter; Dinger, onder-voorzitter; Kooy, eerelid; Hazenberg, secretaris-penningmeester; voorts de heeren Van Lingen, Rinkes, Roessingh van Iterson en mej. Binger, leden; Van de Afdeeling Batavia: de heeren Hissink, voorzitter; Kooyker, secretaris-penningmeester; Gerth van Wijk, R.M.A. Dipokoesoemo en Palm, leden; Van de Afdeeling Buitenzorg: de heeren Cohen Stuart, voorzitter en Eekhout, penningmeester. Na de gebruikelijke plichtplegingen, inzonderheid een hartelijk welkom aan Mr. Van Deventer, leidt de voorzitter de gedachtenwisseling in over de vraag: hoe wordt een goede samenwerking van de verschillende rassen in Indië, tot heil van Indië, verkregen? Hij slaat een terugblik op hetgeen het A.N.V. in dien zin reeds deed; bij geen verrichting van het Verbond werd ras-verschil in aanmerking genomen; dieper wordt ingegaan op de pogingen samenwerking te verkrijgen met vereenigingen, die de maatschappelijke verheffing van de Indo's beoogen; vermeld worden de pogingen door verschillende personen in overleg met den voorzitter aangewend, om eenige categoriën van Indo's aan betrekkingen te helpen; inzonderheid bij de scheepvaartmaatschappijen was van tegenzin gebleken; van een voormaligen directeur der K.W.S. was veel medewerking ondervonden en deze had ook wel eenig succes bij verschillende ondernemingen gehad. Verder wordt in herinnering gebracht het geldelijk steunen van verschillende vereenigingen en van de volksleesgezelschappen, die voor alle rassen openstaan. Ook hetgeen de Afdeelingen in dat opzicht deden, wordt herdacht. Nu een ‘Indische partij’ zich gevormd heeft, is echter naar de meening van den voorzitter, de tijd voorbij om een comité van samenwerking te vormen, tenzij nieuwe gezichtspunten mochten worden geopend. Mr. Van Deventer vindt in de woorden van den voorzitter aanleiding te verklaren, dat het streven van het Verbond in Indië nog steeds zijn volle sympathie heeft, zoodat hij gaarne eene herbenoeming als afgevaardigde zal aannemen. Op zijn reis door den Archipel heeft hij allerwege, bij Inlanders en vreemde Oosterlingen een sterken drang waargenomen naar Westersche cultuur; teneinde dien drang in Nederlandsche banen te houden is een eerste eisch, beoefening van de Nederl. taal, die dan ook voertaal bij het onderwijs moet blijven en worden. Iedere poging van de Regeering om die taal te verbreiden moet krachtig worden gesteund, maar daar naast moeten ook de pogingen van Inlanders en vreemde Oosterlingen, om zich naast de Europeanen eene plaats in de maatschappij te verzekeren, worden in de hand gewerkt. Onderwijs en het openstellen van Staatsbetrekkingen zijn grootendeels zaken van de Regeering; het A.N.V. kan echter op een nauwere aansluiting van Europeanen en Inlanders, op een meer intieme verhouding tusschen beide rassen aansturen. Mr. Van Deventer wijst op de mogelijkheid de leerlingen van de verschillende scholen, - als de artsen-, de rechtsen de militaire school voor Inlanders e.a. - die tijdens de onderwijs-uren Nederlandsch hooren en spreken, ook buiten de lesuren zich te doen uilen in die taal en hen in een Westersche omgeving zich te doen bewegen door hun toegang te geven tot Europeesche families. Indien vooral de jonge gezinnen van ambtenaren, officieren en particulieren hunne huizen eenige malen per maand open stellen voor de Inlandsche jongelingschap zou onderlinge waardeering kunnen ontstaan. Hoewel Mr. v.D. de moeilijkheden erkent, die er aan verbonden zijn, omdat het A.N.V. zijn leden niet dwingen kan, zoo meent hij dat het Groepsbestuur er op zou kunnen werken, door verschillende middelen. Mr. Cohen Stuart die het door Mr. v.D. aangegeven middel, om tot de associatie van Oost en | |
[pagina 40]
| |
West te geraken toejuicht, wijst op de noodzakelijkheid den Inlanders van goede Nederl. lectuur te voorzien. Overigens meent Mr. C. St. dat het niet op den weg van het A.N.V. ligt, samenwerking tusschen de rassen te verkrijgen, omdat het A.N.V. een verbond van Nederlanders is, die de behoeften der andere rassen zoo niet kennen. Het verkrijgen van samenwerking ligt meer op den weg van een comité uit alle rassen. Twijfel wordt uitgesproken door sommigen of het denkbeeld van Mr. Van Deventer practisch uitvoerbaar is, of het van beide zijden instemming zal vinden, waartegen anderen opmerken, dat het reeds hier en daar verwezenlijkt wordt. Nadat over de middelen tot ontwikkeling van de inlandsche maatschappij in westerschen zin en over de mogelijkheid van het in het leven roepen van een comité van samenwerking nog van verschillende zijden opmerkingen zijn gemaakt, spreekt de heer Dinger als zijne meening uit, dat men den Inlander toch vooral niet moet europeaniseeren; de Inlander moet zijn eigen nationaliteitsgevoel, kleeding, literatuur, kunst en nijverheid blijven eeren; de Nederl. taal mag alleen voor hem voertaal worden bij den drang naar de Westersche cultuur, maar mag niet vervangen de mooie Inlandsche talen. Wij hebben te streven naar het geschikt maken van den Inlander voor het bestuur van z'n eigen land, hem voor die groote taak op te voeden en op te leiden. De Regeering moet dan ook meer rekening houden met de bekwaamheden van verscheidene ontwikkelde inlandsche jongelieden. Tenslotte merkt de heer Dinger op, dat de inlandsche jongelieden op het punt van omgang en beleefdheid niet veel van de Europeanen hebben te leeren. De Patih naar zijne meening gevraagd, geeft te kennen, dat hij 't met den heer Dinger op 't punt van behoud van ras, enz. eens is, maar dat de Inlanders nog heel veel moeten leeren van de Westersche wetenschappen en dat daarvoor kennis van de Nederl. taal noodig is. Nadat Mr. Van Deventer zijne bedoelingen nader heeft toegelicht en heeft doen uitkomen dat het vooral te doen is om Europeanen en Inlanders tezamen te brengen; nadat de heer Van Lingen zijne instemming heeft betuigd met de geuite voorstellen, ook op het punt van de volkslectuur en ten slotte mevr. Kooy een woord van aanbeveling heeft gesproken voor het Studiefonds, om het studeeren van inlandsche meisjes aan de artsenschool te bevorderen, doet de heer Dinger het voorstel, het denkbeeld van Mr. Van Deventer maar dadelijk in practijk te brengen en een gezelligen avond in te richten, waarop de leerlingen der Inl. artsen-, rechts- en militaire scholen e.a. zullen genoodigd worden, welk voorstel wordt aangenomen en vastgesteld op 16 November, Zaterdagavond. Na de gebruikelijke plichtplegingen en den dank aan Mr. Van Deventer, die wederkeerig den voorzitter huldigt, wordt de bijeenkomst gesloten. |
|