Neerlandia. Jaargang 17
(1913)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdToestand en toekomst van het Vlaamsch in Frankrijk.II.Dit alles kan geen anderen indruk geven, dan dat er onder het Nederlandsche volk in den ruimen zin een vloed aan het opkomen is, die, mits het gunstig geboortecijfer aanhoudt, langzaam zal afvloelen naar het Zuiden, daar de Duitsche landen zelven een sterke bevolking hebbenGa naar voetnoot*). In de geschiedenis heeft zich het meer voorgedaan, dat Vlamingen den geboortegrond verlieten, maar zij zijn op den duur in vreemde landen opgeslorpt. Reeds in de elfde eeuw spreekt men van overbevolking, althans eenige texten bij schrijvers uit dien tijd wijzen er op. In het begin der twaalfde eeuw begint dan de uitwijking der Vlamingen naar de Marschen bij Bremen, van Holstein, Thüringen, Meiszen, Brandenburg, Lausnitz, Silezië, tot in Hongarije en Transsylvanië, ook Engeland, Schotland en Wales. Bij duizenden nemen zij deel aan de kruistochten en tijgen met Willem den Veroveraar naar Engeland. Aan het eind der twaalfde eeuw houdt de stroom op, daar men blijkbaar het eigen land beter in cultuur neemt. Handel en nijverheid bloeien, en omstreeks de vijftiende eeuw berelkt de bevolking van België een hoogte als aan het begin der negentiende eeuw. Daarna treedt het verval in door den opstand tegen den landsheer Philips II, gevolgd door voortgezette Europeesche verwikkelingen, die België tot een verloren land maakten. Dan begint met de negentiende eeuw een nieuwe langzame stijging, maar veroorzaken economische crisissen een trek naar Frankrijk, die bovendien blijvend wordt, wat de groep der ‘Franschmans’ betreft, door den hoogen loonstandaard in het beschermd Frankrijk, terwijl het gezin in het goedkooper België vertoeft, zoodat de man sparen kan. Ook de trek tot blijvende vestiging vertoont nu een vast karakter, door het gebrek aan menschen, waardoor Frankrijk's velden dreigen braak land te worden. In Gent was tijdens de aanhechting aan Frankrijk een groote katoennijverheid onstaan. Na 1814 verplaatste die zich naar Rijssel en reeds toen gingen Vlamingen den weg van Frankrijk uit. Maar de opening der Nederlandsch-Indische markt deed de emigratie verminderen, tot in 1831 na de scheiding, door sluiting van Oost-Indië's markt 2300 Gentenaren naar de streek van Rijssel trokken. De katoencrisis van 1860 dreef nieuwe groepen naar Frankrijk. Voor het platteland was noodlottig de crisis van 1846 in den huisarbeid der linnen-nijverheid. Zoo viel van 1842-1849 de bevolking der Arrondissementen Thielt en Roeselare van 132.104 op 117.772. Een vermindering dus van 14.332 in 7 jaar. En ook die plattelandsbevolking trok voor een deel naar Frankrijk's Noorden. Roodebeeke telde in 1831 18.000 inw., w.o. 4 à 5000 vreemde arbeiders. En onder dien toevloed stegen de steden zeer sterk in aantal inwoners.
Zeker drie vierde dier nu meerendeels verfranschte bevolking is van oorsprong Vlaamsch. Reeds in het derde geslacht is Fransch de uitsluitende omgangstaal. Het ging met hen als de 4000 Vlamingen aan het eind der veertiende eeuw te Norwich in Engeland: spoorloos opgegaan in de massa. Twee redenen bestonden er in het bijzonder voor Noord-Frankrijk om de verfransching op de spits te drijven: het zich nog niet bewust zijn van het Vlaamsche ras, de eenigszins verlegen schaamte voor hun ‘patois’ waarmede het Vlaamsch steeds betiteld en gelijkgesteld wordt door een vreemd volk, dat hun taal niet kende en daardoor geen onderscheid zag tusschen dialect en patois, en anderzijds de meedoogenlooze wijze, waarop de Fransche overheid steeds scherper tegen het Vlaamsch optrad. Zoo sterk moet die werking van beide zijn, dat Raoul Blanchard in zijn uitnemend en leerzaam werk: ‘La Flandre’Ga naar voetnoot*), zeggen kan: (blz. 159) ‘C'est une nouvelle invasion de Barbares, semblable à celle qui s'est accomplie pacifiquement tout au long des quatre siècles de l'Empire Romain; comme jadis leurs ancétres des bords du Rhin, ces Germains pauvres et prolifiques viennent louer leurs bras, se font colons des riches territoires que les Latins quittent pour habiter les villes, peu et peu ils s'établissent, la naturalisation automatique les transforme en Français et ces nouveaux citoyens ne se distinguent bientôt des autres que par leur docilité et leur endurance au travail. Aucun des 4 à 500 Belges fixés a Bousbecque, à Bondues, à Steenvoorde, à Ghyvelde, dans toutes les communes frontières ne s'avise de revendiquer pour ses enfants son ancienne nationalité: ils deviennent Français sans esprit de retour; les traiter de Belges leur paraît déjà une insulte.’ En blz. 484, na uiteengezet te hebben de maatregelen door het Fransch gouvernement genomen, na de taalgrens op den voet te hebben gevolgd, en voor ieder dorp en elke stad de bijzondere redenen van verfransching te hebben nagegaan, zegt hij tot slot: ‘Pris comme dans une pince entre Lille et Dunkerque devenu un foyer de rayonnement du Français, le Flamand de France paraît condamné à mourir, et l'on ne peut plus guère discuter que sur la date à laquelle finira cette agonie.’ Houden deze uitspraken werkelijk in een vaststel- | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
ling van wat nu is, en een voorspelling van wat spoedig wezen zal, of is een kentering aanstaande? De kentering is er, en bijna zeker breekt voor het Vlaamsch in Frankrijk een nieuwe toekomst aan. Want twee dingen zijn veranderd: Niet als vroeger zal ieder Vlaming die Frankrijk binnentrekt zich onbewogen voelen als men hem met barbaren gelijkstelt. Velen weten, al komen zij als laag onaanzienlijk man en al zijn zij zelve in hun eenvoudige ontwikkeling als barbaren tegenover de Fransche beschaving, zij kúnnen althans weten, sinds Belgisch Vlaanderen zich zelf bewust werd en weergevonden heeft, dat er een eigen Nederlandsche beschaving staat naast, niet ònder de Fransche, dat zij in hun barbaarschheid vertegenwoordigers zijn van een hoog beschaafd volk, dat in zijn Zuid- en Noord-Nederlandsche vertakkingen wellicht andere, maar zeker niet mindere gaven bracht dan Frankrijk aan gansch de wereld. En die geest, die van uit België met de uitwijkelingen overwaait, is de beste waarborg, dat, wat vroeger mogelijk was, niet meer gebeuren zal: dat de Vlaamsche taal roemloos versmoort in de volksbuurten van de groote Noord-Fransche steden, dat ook wellicht weldra onder de geboren Fransch-Vlamingen ‘als een noot gekraakt’ tusschen Duinkerken en Rijssel, mèt de onuitroeibare liefde voor de moedertaal weder opbloeit een gevoel van waardeering voor de eigen Vlaamsche cultuur. Is er ook kans, dat de tweede wurgpaal wordt opgeruimd? Dat er een eind komt aan de langzame verstikking van het Vlaamsch van hoogerhand? Het vorig jaar wees Abbé Lemire erop, dat de voorteekenen gunstig waren, daar er allerwege in Frankrijk waardeering kwam voor de volkstaal en dat er een strooming ontstond om het als medium van onderwijs op de lagere school te gebruiken. Maar dit jaar had hij die hoop verloren. Ook de heer Joseph Lamby, vicaris te Steenbeek, uit ons Limburg afkomstig, maar al jaren in Frankrijk, meende, dat men nooit het Vlaamsch zou erkennen, omdat men nu eenmaal meent dat toeneming van het Vlaamsch den invloed der Kerk zou versterken. Toch zal wellicht ook daarin eens verandering komen, als er een beter begrip komt over de Vlaamsche Beweging, tenzij helaas, daarvóór reeds het Vlaamsch te niet ging. Maar dat het te niet zal gaan, gelooft niemand. Het deed goed uit Lemire's mond te vernemen, hoe pessimist hij ook was, dat nog eeuwen het Vlaamsch zou blijven wat het was: De moedertaal van Fransch-VlaanderenGa naar voetnoot1). De tijd is dus aan ons, wij kunnen het gunstig tij afwachten, en nu reeds schijnt het tij te wassen. * * *
Om een juister denkbeeld van de beweging te krijgen, die in Frankrijk gaande is, zij het mij vergund kortelijks aan de hand van Arm. PravielGa naar voetnoot2): ‘Les dialectes locaux dans les écoles’, een schets te geven van de geschiedenis en den huidigen toestand ervan. De strijd tegen de dialecten op school begon in den revolutie-tijd en de redenen vinden wij uitgesproken door Barère in de vergadering der conventie van 8 pluviôse an II: Il faut populariser la langue, détruire l'aristocratie du language. Nous avons révolutionné le gouvernement, les moeurs, la pensée; révolutionnons aussi la langue. Le fédéralisme et la superstition parlent bas-breton, l'émigration et la haine de la République parlent allemand, la contrerévolution parle l'italien et le fanatisme parle le basque: cassons ces instruments d'erreur. Het gevolg is, dat men onderwijzers uitstuurt naar de streken, waar men een eigen idioom sprak. De conventie zendt hun een aanschrijving achterna: ‘La connaissance et l'usage exclusif de la langue française sont entièrement liés au maintien de la liberté......... Citoyens, qu'une sainte émulation vous anime pour bannir de toutes les contrées de la France ces jargons qui sont encore des lambeaux de la féodalité et des mouvements de l'esclavage.’ Maar men stuitte blijkbaar op paedagogische bezwaren en zoo geeft reeds in 't jaar VIII citoyen Tanguy le jeune te Brest een werkje uit: Le Rudiment de Finisterre, manuel français-breton, destiné à faire passer d'une façon rationnelle les enfants de la connaissance de leur langue maternelle à celle de la langue française. In 1819 ontstaat iets dergelijks in de Languedoc. In 1826 drukt J.J. Chabaud te Marseille voor de Provence: Grammaire française expliquée au moyen de la langue Provençale. Het kwam zoover, dat in 1872 Michel Bréal, aan de Universiteit te Parijs, uitgafGa naar voetnoot1): Quelques mots sur l'instruction publique en France, waarin hij de stelling verdedigt: ‘loin de nuire à l'étude du français, le patois en est le plus utile auxiliaire.’ En als bewijs daarvoor zal dan ook wel de dichter Arsène Vermenouze kunnen dienen, een bekend dichter uit Auvergne, die, toen men hem lof toezwaaide voor zijn rijken woordenschat, zijn fermen zinsbouw, zonder classieke studies te hebben doorgemaakt, met trots kon antwoorden: ‘C'est vrai, je n'ai pas appris le latin; mais, tout de même, je suis bilingue.’ Ter zelfden tijd, dat Bréal wetenschappelijk de beweging verdedigde ging in de practijk vóór, zonder dat zij van elkaar iets afwisten, Pater Savinien Joseph, van zich zelf Joseph Lhermite, die bij het bijzonder onderwijs was. Mistral maakte hem op het werk van Bréal opmerkzaam. Hij sprak er met zijn meerderen over, die evenwel er huiverig voor waren, omdat zij vreesden voor anti-jacobijnsch te worden gehouden. Savinien liet zich evenwel niet ontmoedigen. Hij publiceerde: ‘Recueil de versions provençales pour l'enseignement du français.’ Daarna ‘Cours préparatoire et élémentaire’ en ‘Grammaire provençale’. Later nog een groot leerdicht: ‘La Lionide’ in twaalf zangen, dat de eer genoot door Mistral aan alle Provençaalsche onderwijzers te worden aanbevolen. Door de tijdsomstandigheden evenwel kreeg het bijzonder onderwijs een knak. Toch vinden we in 1904 Savinien Joseph onder zijn eigen naam Lhermite terug aan het hoofd van een kleine school te Bourg-St.-Andéol. Tegenwoordig is hij weer te Avignon. Bij zijn onderwijs gebruikt hij behalve la Lionide een verhaal ‘Firmin et Testidor’, bijzonder voor het onderwijs aan hen, die bestemd zijn later werklui te worden op het veld of in de fabrieken. Maar laat ons ook de keerzijde zien: Haast overal is het dialect gebannen. En vermakelijk is soms de wijze waarop men meent het te moeten bestrijden. Een inspecteur d'académie deed in een rapport aan het conseil général van Morbihan het volgend voorstel: Créons pour l'amélioration de la race bretonne quelques unes de ces primes que nous réservons aux chevaux et faisons que le clergé nous seconde en n'accordant la première communion qu'aux seuls enfants parlant français. Alsof het Fransch een Christelijk sacrament was! Al is het nu niet tot toepassing van dit middel, dat men met eenig recht een ‘paardenmiddel’ zou mogen noemen, gekomen, zoo heeft men er toch wel wat anders op gevonden, iets dat ons uit de schooljaren van Rodenbach en ook van andere Vlaamsche strijders bekend is; en waaruit blijkt dat in den strijd tegen de moedertaal van het volk, hetzij in België tegen het Vlaamsch of in Frankrijk tegen het Bretonsch enz. als altijd ‘les beaux esprits se rencontrent’. | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Vlaamsche beetenbrakers in het veld in Noord-Frankrijk.
Het is het middel van ‘le Symbole’ of ook wel ‘le signe’. Wie ‘patois’ spreekt, moet een voorwerp dragen, dat hem bespottelijk maakt in de oogen der anderen, een doorboord ijzeren plaatje, een gemerkte knikker, een poppetje, - in Bretagne een klomp -, tot hij een ander snapt aan wien hij het ‘symbole’ overgeeft. De laatste aan het eind van den schooltijd krijgt een min of meer zware straf. De heer Boitiat, inspecteur primaire te Barcelonnette geeft het volgende voorbeeld:Ploeg Vlaamsche Steenbakkers, werkend te Hersin Coupigny (Pas de Calars).
(Beide cliche's bereidwillig afgestaan door het geillusteerde Weekblad ‘Ons Volk ontwaakt’). ‘Het “patois” is de ergste vijand van het onderwijs in 't Fransch op onze lagere scholen. De hardnekkigheid, waarmede in sommige streken de kinderen onder elkaar het spreken zoodra zij vrij zijn, maakt de wanhoop uit van heel wat onderwijzers, die met alle mogelijke middelen die slechte gewoonte trachten te bestrijden. Onder die middelen is er een, dat ik met goeden uitslag in een dorpsschool van Haute-Provence heb zien toepassen en dat ik meen U te moeten meedeelen. Het is wellicht niet nieuw, maar het is nog al eigenaardig. Des morgens geeft | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
de onderwijzer bij den aanvang der klas aan den eersten leerling van de hoogste afdeeling een stuiver, door hem met een mes van een kruisje voorzien of eenig ander teeken, om het te kunnen herkennen. Dien stuiver noemt men “le Signe”. Nu komt het er voor den bezitter, voor den “aangever”, zooals de kinderen hem noemen, op aan om zich van den stuiver te ontdoen door hem aan een anderen leerling te geven, dien hij op het spreken van ook maar één woordje “patois” betrapt.’ In ieder ander land zou men het willicht eenigszins bedenkelijk vinden om gebruik te maken van de karakterbedervende methode, dat men uit vrees voor eigen leed en bespotting een ander verklikt. Er is ook wel een onderwijzer, die er iets bedenkelijks in vond, al was het van anderen aard: ‘Ik heb’, zegt hij, ‘over de zaak wat nagedacht, en ik vind wel, dat het de leerlingen aan moet sporen, maar toch kon ik er nog niet toe besluiten het te gebruiken, en wel omdat ik naast enkele voordeelen er een gebrek in vind, dat mij nog al erg toelijkt: op de 10 leerlingen bijv. die op een dag op patois spreken betrapt worden, wordt slechts de laatste gestraft. Ligt daar niet iets onbillijks in? Ik gaf er dan ook tot dusver de voorkeur aan om allen, die gesnapt worden te straffen, en ik acht me gelukkig, dat ze over het algemeen niet talrijk zijn.’ Al wordt nu dat stelsel niet overal toegepast (voor zoover ik weet ook niet in Fransch-Vlaanderen), op zijn minst zegt men toch tegen zoo'n jongen: Toi mon garçon tu ne feras jamais qu'un laboureur: Je blijft toch maar boerenarbeider. * * *
Met dat al zijn er toch nog plaatsen waar men de tweetalige methode toepast. Er waren tijden dat men in Provence aan 5000 kinderen op de Saviniaansche methode les gaf. Maar het meest heeft de beweging zich doen gelden aan de Pyreneeën. De heer Andrieu Planté, oud-afgevaardigde en burgemeester van Orthez ‘cabiscou’, d.w.z. voorzitter der félibres uit die provincie, heeft van de Inspecteurs d'académie en de Departementale Raden van Openbaar Onderwijs gedaan gekregen, dat de gewesttaal werd toegelaten. Maar dit zou niet veel gegeven hebben, als men niet van particuliere zijde (de ‘Ecole’ of ‘Association de Gaston Phébus’) de onderwijzers had weten te bewegen den nieuwen weg te betreden, tweetalige boeken verschaft had, en conférences régionales had ingericht en verder wedstrijden met belooningen voor onderwijzers en leerlingen. Dit voorbeeld werd gevolgd door de ‘Ecole des Pyrenées’ (in Gascogne, Commingues en het graafschap Foix). Maar slechts moeilijk kan de persoonlijke aanstichting deze ontzaglijke taak tot een goed einde brengen, al heeft de beweging steun bij Frankrijk's grootste geesten. Vóór allen Mistral, die in zijn ‘Ode aux Catalans’ dichtte: Qui tient la langue, tient la clefqui der chaînes délivre (un peuple). Verder schreef hij aan Savinien o.m.: ‘De leerlingen der lagere school zijn meerendeels bestemd om landarbeiders te worden of werkman enz., d.w.z. in een midden te leven, waar de volkstaal hun onmisbaar zal zijn, hetzij tot juist begrip van overgeleverde bedrijfstechniek, hetzij van zijn maatschappelijke verhoudingen, en men beijvert zich in die jeugdige hersens de kiemen te dooden van het bevattings- en maatschappelijk aanpassingsvermogen, die zich daar langs natuurlijken weg hadden opgehoopt! Dat is krankzinnigenwerk. Het is alsof men er zich in ging vermeien een ei te ledigen, om den vruchtbaren inhoud, dien de natuur er in plaatste, te vervangen door chemische bestanddeelen. Wel! Heeren, broedt het ei uit, dat is alles wat men U vraagt en of er een adelaar, een vink of een eendje uitkruipt, is niet Uw zaak maar die van God daar boven. Het voornaamste is, dat er een vogel uit voortkomt, krachtig en met vleugels.’ In het verzoekschrift in 1905 door het Félibrige gericht tot den Minister van Onderwijs lezen wij: En donnant aux parleurs de la langue d'oc la place et le respect qui leur sont dus dans les écoles primaires du Midi, vous donnerez à l'enfant du peuple la faculté de bien apprendre le français. Vous lui donnerez aussi le respect du foyer, l'amour de la cité et de la petite patrie, qui engendre l'amour de la grande; vous rendrez au jeune homme la fierté de famille, de la race et des traditions locales, vous l'attacherez par les liens les plus fleurés et les plus puissants au sol natal, qui garde la cendre des aleux. Vous mettrez une digue à la dépopulation des campagnes: vous diminuerez le nombre toujours croissant des déclassés qui vont se perdre dans les villes et y grossir l'armée des mécontents et des meurtde-faim... Ten slotte ziet men dus in de beweging een veel wijdere strekking. Het zal niet alleen de onwetendheidGa naar voetnoot*) bestrijden, maar een grooten zedelijken en socialen invloed uitoefenen. Zedelijk: het kind, dat op school zijn huistaal behoort te eerbiedigen, komt er niet meer toe, zooals nu, om zijn ouders, zijn vak, zijn dorp te verachten. Sociaal: de eerbied voor de eigen landstaal, zonder in het minst het aanleeren van het Fransch tegen te werken, - daar het integendeel het gemakkelijker en logischer maakt - zal voor zijn part bestrijden den uittocht uit het platteland en de aanhankelijkheid aan den geboortegrond versterken. (Slot volgt). |
|