zanger uit volle borst zijn ‘lied der Vlaamsche hoogeschool’ liet weerklinken, scheen er aan het daverend gejuich geen einde te zullen raken.
Nog moet, te dezer gelegenheid, een aangename plicht worden nagekomen. Zoowel aan de beminnelijke gastvrouw der eerste bijeenkomst als aan den hoofschen rector van Sint Juliaan past ten minste een kort, doch oprecht en hartelijk woord van hulde en dank.
Een derde samenkomst, die talrijker dan ooit de Nederlandsch-sprekende kolonie van Rome bijeenzag, komt nu ter sprake. Namelijk de feestvergadering, die op touw was gezet door bovengenoemden Vlaamschen Kring, naar aanleiding van het heugelijke feit, dat onze landgenoot kardinaal W.M. van Rossum kort geleden het purper ontvangen mocht.
Zij had plaats in de eerezaal van het Belgisch College. Met toepasselijke poëzie en keurige muziek werd de nieuwe kardinaal gehuldigd. De feest ede: een geschiedkundig overzicht der Nederlandsche kardinalen, sprak ondergeteekende uit en bracht, in gewijzigden vorm, een Nederlandsch tijdschrift onlangs aan het licht. De algemeene geestdrift, die van begin tot eind' de aanwezigen bezielde, kwam op haar toppunt, toen kardinaal Van Rossum, met vurige welsprekendheid, dank betuigde aan den Vlaamschen Kring en dringend aanspoorde om moedig op den ingeslagen weg voort te gaan.
Uit deze merkwaardige toespraak mag zeker wel het volgende in blijvende herinnering gebracht worden.
Onverdeelde sympathie betuigde Zijne Eminentie aan den Vlaamschen Studiekring, die haren oorsprong heeft in de nooit verbreekbare eenheid van taal en stam. De menschelijke taal is een der schoonste en kostbaarste gaven van den Schepper, ons meest kenmerkend onderscheidingsteeken van het redelooze dier. Hoe edeler de mensch denkt en gevoelt, des te edeler en waardiger zal hij zich uitdrukken. Maar omgekeerd tevens, oefent de taal een onberekenbaren invloed op ons denken en gevoelen uit. Daarom moeten wij met alle kracht ons toeleggen op beoefening en bevordering van onze landstaal. Wanneer een natie dit verzuimt, dan wordt zij op den duur een minderwaardig volk, op alle gebied. 't Is daarom ook, dat Zijne Em. het streven van den Vlaamschen Studiekring zoo toejuicht. ‘Hier zult Gij, Vlaamsche jongelieden, Uwe moedertaal beter leeren waardeeren en liefhebben, naar diezelfde mate ook beter leeren gebruiken. Voor ons priesters en levieten, die aan het volk de blijde boodschap van het Evangelie moeten verkondigen, maar dan op eene voor het volk meest bevattelijke manier, is dit een heilige en dure plicht.’
Behooren deze gulden woorden, door een Nederlandschen kardinaal in de Eeuwige Stad openlijk uitgesproken, niet in het Jaarverslag van het A.N.V. te worden geboekt?
Nu de verschillende uitingen van nationaal leven en werken te Rome een jaarlijkschen terugblik krijgen, mag zeker ook Willem Mengelberg, die van 11 tot 21 April in het ‘Augusteum’ vier concerten gaf, niet vergeten worden. Natuurlijk was zijn optreden weer een nieuwe overwinning, zich aansluitende bij de vorige, zoo dikwijls de Amsterdamsche dirigent aan het Romeinsche orkest zijn onvertroffen leiding gaf. Maar aan het slot der laatste uitvoering werd de toejuiching van het tallooze publiek een ware ovatie, en nauwelijks konden de hooghartige Romeinen hun aangeboren voornaamheid in toom houden, om niet in dankbare vervoering de hand te gaan kussen van dezen ‘formidabile maëstro Olandese’.
Ook dient bijzondere melding gemaakt te worden van het internationaal Kunsthistorisch Congres, dat hier van 16 tot 21 October plaats had. In het Eerecomité had ondergeteekende, als directeur van het Nederlandsch Historisch Instituut, zitting; aan de werkzaamheden van het plaatselijk Comité van voorbereiding nam Dr. J.A.F. Orbaan ijverig deel; aan die van het algemeen Secretariaat Dr. G.J. Hoogewerff. De Nederlandsche Regeering werd officieel vertegenwoordigd door Dr. C. Hofstede de Groot. Bekende kunsthistorici als prof. W. Vogelsang, uit Utrecht, en Dr. Jan Veth woonden het Congres bij. Laatstgenoemde hield een doorwrochte rede over Rembrandt en de Italiaansche kunst. Maar wat nog het meeste zegt: onder de 80 onderwerpen, die in de algemeene en afzonderlijke vergaderingen waren aangekondigd, behoorden niet minder dan 21 - dus ruim een vierde - tot de Nederlandsche kunstgeschiedenis.
Men ziet hieruit, welk eene plaats van beteekenis, onder kunsthistorisch opzicht, door ons klein landje nog wordt ingenomen. Waarlijk eene plaats, die menig groot land ons zou kunnen benijden.
Het voorafgaande overzicht deed alleen het voornaamste uitkomen, wat tot het openbare leven van Nederlanders te Rome behoort. Gemakkelijk zou het nog met een en ander van belang kunnen worden aangevuld.
Maar reeds moge het volstaan, om met tastbare feiten aan te toonen, dat in het voormalige klassieke Rome, nu de moderne hoofdstad van het ééne Italië altijd toch ook de hoofdplaats der Christenheid en de meest kosmopolitische stad der wereld, ten jare 1912 het Nederlandsche leven nog groeit en bloeit, zich ontwikkelde en verruimde, ja op menig gebied krachtdadig en met eere zich liet gelden.
Dr. GISBERT BROM.
Rome (2 Via Varrone), Oudejaar 1912.