Twistgeschrijf over Sporttaal.
Mr. J.F. van Deinse heeft in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, die beide onze stukken over Sporttaal had overgenomen, zijn pleidooi voor het Engelsch als sporttaal voortgezet.
Hij meent ons te bestrijden, waar hij ons wil herinneren, dat niet de ‘taalkundigen, leeraren, letterkundigen’ de taal maken, dus ook niet de sporttaal, maar de spraakmakende gemeente, hier de spelers. Maar wij zijn het hierin na uurlijk, om een uitdrukking van mr. van Deinse over te nemen, met hem ‘hartroerend eens’. Maar, vragen wij met de N.R. Ct., zouden de taalkundigen enz. daarbij ‘niet van raad mogen dienen?’ Vooral ‘waar het spraakgebruik hier veelal wordt bepaald door sportbladen, waarvan de schrijvers - met de noodige uitzonderingen - niet zelden een gebrekkige kennis van de vreemde taal, waaruit zij putten, paren aan den lust om met die halve kennis te pronken - een bij uitstek Nederlandsche eigenaardigheid! - en aan onmacht om wat ze in die vreemde taal lazen in behoorlijk Hollandsch weer te geven.’
Maar in zijn tweede artikel geeft mr. van Deinse al iets toe: ‘Het behoeft geen betoog’, zegt hij, ‘dat ik Hollandsche woorden, die ingeslagen zijn, die burgerrecht hebben verkregen, weer niet zou willen vervangen door de Engelsche benamingen, maar deze woorden zijn te tellen, ontstaan als vanzelf, en kunnen niet kunstmatig worden in het leven geroepen.’ Van die kunstmatige teelt wil hij niet weten!
Nu zijn die woorden niet te tellen, vooral niet bij sport, die al van oudsher in ons land wordt beoefend: zeilen, schaatsenrijden, verschillende balspelen enz. En mr. van Deinse wou eerst het Engelsch voor heel de sport als de taal uitroepen. En wat zijn bezwaar tegen die kunstmatige teelt betreft, de N.R. Ct. herinnerde er hem aan, dat de vreemde woorden, die hij samen met nieuwe sport uit het buitenland wil overnemen, in de oorspronkelijke taal ook bedacht, kunstmatig gevormd zijn. Waarom zouden wij ze in onze taal dan niet navormen?
‘Wij gelooven niet’, zoo eindigde de N.R. Ct., ‘dat er eenig volk in Europa is, dat op dit punt zoo weinig gevoel van eigenwaarde heeft als het onze.’ Een medewerker van de N.R. Ct. betuigde in een volgend artikel met die uitspraak zijn instemming en toonde, met blijkbare kennis van zaken, aan hoe bij het voetbal, waarop mr. van Deinse vooral het oog had, andere landen veel meer dan het onze eigen taal gebruiken. Ten onrechte had dus mr. van Deinse alleen van ‘de chauvinistische Duitschers’ en ‘de taalkuischende Vlamingen’ gesproken.
Alles koren op onzen molen.
* * *
Tot welke dwaasheden het gebruik van Engelsch als sporttaal leidt, bij menschen die de vreemde taal gebrekkig kennen of althans niet doorvoelen, leerde onlangs een bericht in de bladen over de loting voor den wedstrijd om het skifkampioenschap - nog maar weer ‘championaa’ geheeten - te Amsterdam. Wij zwijgen van 't telkens gebruikte ‘heat’, waar afdeeling of liever het b.v. bij hardrijderijen gebruikelijke kamp uitstekend dienst zou doen.
De uitslag van de loting voor de verschillende nummers werd zoo aangegeven: 1e Heat A tegen B; 2e Heat C walk over. Er waren verscheiden ‘walk over s’. Waarom niet het vroeger algemeen gebruikte: ‘(gaat) alleen over de baan’?
Maar uit het slot van het bericht bleek, dat dit Hollandsch (maar dan ook dat Engelsch) hier met paste. Immers stond daar te lezen: ‘De walk overs zullen niet geroeid worden.’ De onzin! Daar staat dus zooveel als: C gaat alleen over de baan, maar gaat niet over de baan.
Hoeveel eenvoudiger en beter had dat in het Hollandsch geklonken: 1e Kamp. A tegen B; C vrij.